364 dagen per jaar staan de Brugse standbeelden onbeweeglijk
op hun sokkel. Zelfs in de zomer! Ze krijgen er dan nog concurrentie bij van
levende standbeelden die hopen met hun kunsten de passanten tot vrijgevigheid
te verleiden.
Maar één keer per jaar is het anders. In de
Silvesternacht krijgt het koude brons of de harde steen een warme ziel en gaan
de standbeelden mekaar een gelukkig nieuwjaar wensen. Geen mens die daar iets
van merkt natuurlijk. Iedereen is dan druk in de weer om nog een laatste
cadeautje in te pakken of om een lekkere feestmaaltijd te bereiden.
Enkel de vogels zijn op de hoogte van dit rendez-vous
van de standbeelden. Ze werken er zelfs aan mee door snel berichtjes van het
ene naar het andere beeld te brengen. Standbeelden kunnen namelijk niet sms’en
of twitteren. Pieter De Coninck heeft wel een Facebook-pagina, maar er is meer
dan één koe die “Blaar” heet…
Het was koud en het begon zachtjes te sneeuwen die
oudejaarsavond. De winkels hadden de deuren gesloten en de laatste
koopjesjagers haastten zich naar huis. En zo gebeurde het dat een meeuw, die op
het hoofd van Jan Breydel zat, het plots te warm onder de voeten … euh… poten
kreeg. Ze hoorde Jan tegen zijn kompaan zeggen: “Pieter, mijn tenen beginnen weer te tintelen en het Vlaamse bloed
stroomt weer door mijn aderen. Het is zover jongen! Over enkele uren luidt de klok
van het belfort het nieuwe jaar in.”
“Ik
voel het ook,” antwoordde Pieter De Coninck terwijl hij de
armen strekte. Een heel jaar lang stond hij met een perkamentrol in de hand en
had hij het gevest van Jans zwaard vast. Een mens zou van minder stijve spieren
krijgen. “spring jij eerst?”
Jan Breydel hurkte eens diep door de stevig gespierde
benen, sprong en kwam kletterend op de kasseien voor de sokkel terecht. “Aai, die maliënkolder spant al meer dan 120
jaar rond mijn lichaam. Ze mochten wel eens iets comfortabeler uitvinden…”
jammerde hij. Maar toen kreeg hij Le Panier d’Or in de gaten. “Fransen! Sla dood!” schreeuwde hij, en
hij zou er binnengestormd zijn en de nietsvermoedende restaurantbezoekers de
woorden “Schild en vriend” hebben
doen zeggen, ware het niet dat Pieter De Coninck hem nog net op tijd bij zijn
mouw trok om hem tegen te houden.
“Laat maar,” zei
hij, “de Fransen vormen al lang geen
bedreiging meer. Kom, laat ons liever een bezoek brengen aan meester Van Eyck.
Misschien is hij – net als vorig jaar – onze afspraak vergeten.”
En zo stapten ze, arm in arm, samen door de sneeuw.
Hier en daar stond nog een straalbezopen Engelsman op de kerstmarkt van een glas
Duitse Glühwein te nippen, en eentje was nog net nuchter genoeg om “Good evening gentlemen, God save the… ”
te zeggen. Maar verder kwam hij niet, want toen hij die twee stoere Vlamingen
richting Vlamingstraat zag trekken keek hij nogmaals in zijn glas en vroeg zich
af hoeveel hij er al gedronken had.
“Kijk, daar heb
je meester Jan van Eyck!” Jan stond – net als vorig jaar – te slapen. Hij
was moe want hij stond er ook al van 1878 te schilderen. “Jan, word wakker slaapkop!” bulderde Jan Breydel, “het is oudejaarsavond man, ’t is geen
moment om van madonna’s en kanunniken te dromen!”. Meester van Eyck opende verbaasd de ogen. Hij
leek wel van het lam gods geslagen. “Is
het al weer zover?” zei hij. “Dan
wordt het hoog tijd om mijn collega Hans Memling te halen. De anderen zullen
ook al op ons wachten.”
Vanuit het Genthof kwam Memling reeds aangestapt. Jan
Van Eyck was groen van jaloezie uitgeslagen omdat zijn collega uit wit marmer
was gebeeldhouwd terwijl hijzelf uit galvanoplastiek vervaardigd was. Maar
omdat de oudejaarsnacht geen geschikt moment is om over materiaalkeuze te
discuteren vielen ze mekaar in de armen en Hans vroeg wat Jan vond van de
hedendaagse schilderkunst en of ze tijd zouden hebben om de tentoonstelling van
Pablo Picasso in het Oud Sint-Jan te bekijken.
“Laat
ons eerst maar eens gaan kijken of we die nieuwe olieverf kunnen kopen bij
Nathalie de Meester in de Eekhoutstraat.” riposteerde Jan, “we moeten toch in de buurt zijn om de
heilige Johannes Nepomucemus van zijn sokkel te helpen.” Sedert hij in 1795
door de Franse revolutionairen in de Reie werd gekieperd zag de Tsjechische
heilige sterretjes en durfde hij haast geen voet meer te verzetten.
Plotseling hoorden ze een hels lawaai. Alle beelden van
de Poortersloge sprongen tegelijk uit hun nissen naar beneden: Galbert van
Brugge, Gervaas van Praet en vele anderen. Zelfs het beertje van de loge wilde
meespringen, maar het vooruitzicht van een hernieuwde confrontatie met die
andere beer, graaf Boudewijn I met de ijzeren arm, deed hem uiteindelijk van gedacht veranderen.
Eén keer aan een boom gespijkerd worden
is voldoende, ook voor een legendarische beer. En daarbij…hij was ook niet meer
van de jongste. Men zei zelfs dat hij de oudste inwoner van Brugge was…
“Kijk
wie we daar hebben!” riep Breydel uit. Vanuit de Academiestraat
kwamen de apostelen Petrus en Paulus aangewaggeld. Ze hadden er al een hele
wandeling vanaf de kathedraal opzitten en ze
hadden op de Markt enkele baantjes getrokken op de ijspiste. Petrus was
daarbij zo hard op zijn keikop gevallen dat hij nog sterretjes zag, en Paulus
moest hem ondersteunen. “Goede vrienden,
“ riep Paulus, “hebben jullie mijn
brieven niet gelezen? Dit jaar komt Simon Stevin ook naar het feestje.”
Hij had dit nog maar net gezegd of daar kwam een stoere
ruiter te paard aangalopperen.
“Gegroet, majesteit, koning der Belgen!
Blij dat U ook op de afspraak bent vanavond.” zei meester Memling. “Blij
dat ik even van mijn sokkel kan komen”, antwoordde
koning Albert I, “al een maand lang
draait men mij een rad voor de ogen. Een mens zou er duizelig van worden.
Waarheen gaat de tocht vanavond heren?”
“Dit
jaar zijn we allemaal uitgenodigd bij Maurits Sabbe aan het Minnewater,” zei
Paulus, “ik stel voor dat we allemaal
daarheen trekken. Simon Stevin zal vuurwerk meebrengen. Onderweg kunnen we ook Frank
Van Acker meenemen.” Frank had – net
als zijn vader op het Achiel Van Ackerplein - geen been om op te staan. Het
moet een familietrekje geweest zijn…
En zo vertrokken ze, allemaal samen, door de steeds
dikker wordende sneeuw. Ze stapten zachtjes zingend over het Sint-Jansplein
naar de Philipstockstraat. Bierkoning
Cambrinus kwam hen lachend tegemoet, een pint schuimend bier in zijn hand. “Hé makkers, ik heb net een vat Brugse Zot
ingeslagen. Drink er één mee op mijn gezondheid!” riep hij. Omdat een standbeeld
dorst krijgt van een heel jaar stil te staan sloegen ze zijn aanbod niet af en
dronken met volle teugen van het bier. En toen ze weer verder trokken was het
al veel later en zongen ze al stukken luider. Onder de bomen van de Burg stonden
De geliefden nog altijd in mekaars
ogen te kijken. “Laat ze maar,” zei
Petrus, “die twee hebben enkel oog voor
mekaar. Ooit vallen hun maskers wel af.”
En zo stapten ze verder naar het stadhuis. Alle nissen
waren leeg. Alle beelden waren weg. Ook
de beelden op de gevel van de voormalige Burgerlijke Griffie en de Proosdij
waren niet meer te zien: Vrouwe Justitia, Mozes, Aäron, koning Salomon, Leda
met haar twee kinderen Castor en Pollux, en nog een resem mythologische figuren
waarmee je een hele boekenplank zou kunnen vullen.
“We moeten toch
maar een beetje opschieten”, zei Hans Memling, “ze zijn al vertrokken. Straks komen we nog te laat.”
Dus versnelden ze de pas. Maar op de hoek van het stadhuis en de Blinde
Ezelstraat konden ze niet nalaten eerbiedig te knielen en hoofs te knikken voor
het beeld van Maria met de inktpot. “Wees
gegroet Maria, vol van genade etc.…etc.…” Maria kon helaas niet mee. Ze had geen babysit kunnen vinden voor het
kind Jezus, en Jozef was, als naar gewoonte, nergens te bespeuren.
Aan de Vismarkt namen ze Frank van Acker op hun
schouders en stapten verder naar de Steenhouwersdijk, naar Niobe. Ze lag naakt
naar haar contactlenzen te zoeken, haar blote ‘jeweetwel’ bedekt met een laagje
sneeuw. “Hé, schoan wuvetje, ’t is oedejoar wi, go je gie azo no Sabbe? riep
Cambrinus naar de overkant. Niobe wou wel, maar zonder kleren in de nabijheid
van apostelen, heiligen en pastoors naar een feestje…? Daar moesten vodden van komen. Ah, waarom had
Permeke haar in haar Evakostuum afgebeeld, terwijl ze zo’n mooie jurken in haar
kleerkast hangen had?
Toen ze aan de Dijver gekomen waren zagen ze plotseling
… een zwarte zwaan op het water. “Heb je me nou !” riep Nepomucemus, “daar heb je Burilda Lanchals weer. Welkom
lieve vriendin. Ga je met ons mee?” Pas
toen bemerkten ze aan de boorden van het water een rare vogel. Hij had een
vogelkooi in de hand en keek onophoudelijk naar Burilda.
“Papageno! Schaam
je!” riep Pieter De Coninck, “het is
nu niet het moment om vogels te vangen. Daarenboven… het arme beest is deze
zomer al genoeg opgejaagd geweest. Laat ze nu maar, en kom mee met ons.”
“Laat
ons door de Hof Arents gaan,” zei Nepomucemus, “dat is een stuk dichter. En we kunnen
ondertussen ook Juan Luis Vives en de spelende Putti oppikken.” Maar toen ze aan de poort van de Hof
Arents gekomen waren bleek die op slot. Gelukkig maar! Op het plein raasden de Ruiters van de Apocalyps als gekken
tussen de haagjes, alsof het einde van de wereld nu al was aangebroken. “Arme Vives…” stamelde Jan Breydel, “Hij kan het feestje wel vergeten. ’t Is elk
jaar hetzelfde… ze moesten er toch eens aan denken om hem een ander plekje te geven.
Hij staat hier ook een heel jaar in de schaduw… en dat voor zo’n wijs man.”
“Gelukkig
hoeven we ons om de Putti geen zorgen te maken”, antwoordde de apostel
Petrus, “die vliegen wel op eigen
vleugels.” Dus maakten ze een ommetje langs het Guido Gezelleplein. De
priester-dichter stond er, zoals steeds, weemoedig en mistroostig voor zich uit
te staren. Geen wonder, de meeuwen en de duiven hadden zijn kale knikker als
ideale pleisterplaats uitgekozen. En pleisteren deden ze. Het was net alsof
arme Guido boter op het hoofd had. Het waren toen al barre tijden voor
pastoors.
“Hé, eerwaarde,
wat staat ge daar te staren?” Stop nu het brevieren en laat ons samen nieuwjaar
vieren”, riep Jan Breydel. Gezelle
antwoordde heel toepasselijk:
“
't Nieuwjaar! Och! 't is altijd 't oude:
zitten beven van de koude;
dan, deur slijk en moze gaan;
later, in de zonne braên;
als het zwijn zit in de kuipe,
't keerske brandt al in de puipe;
en, van zo de winter fluit,
't keerske is dood, en 't jaar is uit!”
En toen stapte hij eerbiedwaardig van zijn sokkel,
zoals enkel pausen, bisschoppen en pastoors dat kunnen, zette zijn breedgerande
hoed op en gaf een arm aan de apostel Paulus. Die was ook een schrijver geweest.
Met hem kon hij praten…
En zo stapten ze verder langs de Onze-Lieve-Vrouwekerk
richting Oud Sint-Jan. Daar kwamen twee
broeders door de poort. Ze groetten beleefd, niet zonder iedereen een vredeskus
te geven. “Vrede zij met U…vrede zij met
u… vrede zij met u…” Het bleef maar duren, maar niemand durfde hen tegen te
spreken. Er is al genoeg oorlog in de wereld. Vandaag de dag kon de wereld best
wel wat meer vrede gebruiken. Dus antwoordden ze stuk voor stuk: “En met U… en met u… en met u…”
Ze stapten via de Katelijnestraat naar het
Stoofstraatje, waar het zo nauw is dat ze achter mekaar moesten lopen en waar Cambrinus
vertelde over de badstoof die vroeger in dat straatje was, en hoe geestig het
er toen aan toeging. Gezelle begreep niet waarom ze plots allemaal in een
bulderende lach schoten, want hij had staan dromen voor de etalage van het
pralinewinkeltje. Hij was altijd een zoetmondje geweest…
“Straks
slaan de klokken twaalf uur en komen we nog te laat voor het moment suprême”
zei Jan Breydel, en hij excuseerde zich
onmiddellijk voor de Franse uitdrukking. “We
konden best wel een koets gebruiken.” zei hij. Zijn woorden waren nog niet
koud of daar kwam Prometheus van het Walpein aangereden. Pegasus, zijn
gevleugelde paard, trok de koets door de lucht. “Stap in!”, riep Prometheus,
“Leda en Zeus, schuif een beetje op!
Iedereen kan er bij.”
En zo vlogen ze, het hele bonte gezelschap, in de koets
van Prometheus naar Maurits Sabbe aan het Minnewater. Het was er een drukte van
jewelste. Alle beelden van Brugge waren er op afspraak: De man met de pelikaan
van de Unesco Rotonde, Georges'tje van de gilde… Oscar Romero die er een beetje
houterig uitzag… de fietsers, de vissers en de badende dames van ’t Zand… en
Hendrick Pickery himself. Jan van Eyck
en Hans Memling wilden hun schepper meteen in de armen vallen. Maar helaas had
Gustave, de zoon van de beeldhouwer, die er vergeten aan te zetten toen hij het
beeld van zijn vader had gemaakt.
Maria van Bourgondië was er ook. Ze was helemaal alleen
op haar paard van het Muntplein naar hier komen rijden. Ze had traag gereden om
niet van haar paard te vallen - in 1482 was dat eens verkeerd afgelopen – maar
ook om de vele flessen Chablis en Beaujolais die ze had meegebracht niet te
breken. Op oudejaarsavond mag een mens al eens glaasje drinken. Eenmaal
Bourgondiër… altijd Bourgondiër.
De zwanen van het Wijngaardplein wisten niet wat ze
zagen toen ze Burilda naast de Griekse oppergod Zeus – vermomd als zwaan - uit
de koets zagen stappen. “Meisje toch,” zegden
ze, “weet je wel wat voor een
vrouwenverleider die kerel is?” Maar
daar had Burilda geen oren naar, want ze wist wel dat de anderen groen van
jaloezie waren.
“Mijn
God! We zijn iemand vergeten!” riep Jan Breydel, “Ay Marieke Marieke je t'aimais tant…” zei
hij, en weer schaamde hij zich een beetje. “Het arme kind! Ze moet het nu wel erg koud
hebben in haar korte rokje en haar dunne lijfje”, zei de bink met een krop in de keel.
Stoere bast … klein hartje…
“Ik zal haar halen,” zei Prometheus. “Begin alvast maar het vuurwerk klaar te
zetten en de flessen te ontkurken. Ik ben zo terug!”
En net was Prometheus met Marieke aangekomen of de klok
van het belfort sloeg twaalf keer. Heel traag, al was het om de feestvierders
de kans te geven wat langer te kussen. Nooit hebben de zusters van het
begijnhof een mooier vuurwerk boven het Minnewater gezien. De ooh’s en de aah’s
waren niet uit de lucht.
Guido Gezelle schudde zomaar een gedicht uit zijn mouw:
“Ik
wensche u wat ik zelf betracht:
bij dage werk, en rust bij nacht;
als g’honger hebt, een bete brood;
als dorst u kwelt, geen waternood:
geen schulden als die ge effen kunt
betalen met gepaste munt;
en heel dit jaar, zoo ‘t gaat en staat,
geen tandzeer. Is ‘t daar al meê? Ja ‘et.”
Iedereen applaudisseerde, en er werd nog tot in de
vroege uurtjes feest gevierd daar aan het Minnewater. Er werden verhalen
verteld, herinneringen opgerakeld, er werd gedanst, gedronken en gezongen. En
toen de eerste zonnestralen boven het Minnewater de eerste dag van het nieuwe
jaar aankondigden slenterde iedereen moe gefeest terug naar zijn of haar
sokkel.
“Weet je wie we
niet gezien hebben…?” zei Pieter De Concink tegen Jan Breydel toen ze weer
goed en wel in het midden van de Markt stonden? “De meermin van de fontein op ’t Zand!”.
“Nu je ’t zegt!” antwoordde
Jan Breydel weer met een krop in de keel. Als het over vrouwen ging had hij een
klein hartje, die vechtersbaas. “Gelukkig
heeft ze het vuurwerk op ’t Zand gezien”, zei hij.
“Hopelijk moet ze
daar niet weg…” antwoordde Pieter. En toen werden ze weer koud en zwegen ze
stil….
(tekst: Marc Willems)
De
Brugse standbeelden.
Het is niet de bedoeling in het kader van dit verhaal
alle standbeelden te bespreken. Enkele willen we toch de revue laten passeren:
Het beeld van Jan
Breydel en Pieter de Coninck in het midden van de Markt te Brugge is van Paul Devigne, een Gentenaar nota bene.
Het standbeeld
werd opgericht in 1887, de periode van het historisch romantisme. Bovendien
stonden de helden sinds de publicatie van De leeuw van Vlaanderen van Hendrik
Conscience weer volop in de belangstelling. Door de wrijvingen tussen het
Vlaamsgezinde Breydelcomité en het Franstalige stadsbestuur is het standbeeld
twee keer ingehuldigd geweest: op 11 juli 1887 en officieel op 15 augustus van
hetzelfde jaar. Tijdens die officiële inhuldiging sprak
Leopold II voor het eerst Nederlands in het openbaar.
Jan Breydel was een verzetsstrijder in het begin van de
14e eeuw in Brugge. Hij was slager van beroep. Hij symboliseert de
vrijheidsdrang van de middeleeuwse Vlaamse poorters tegenover de adel.
Mogelijk leidde Jan Breydel samen met Pieter de Coninck
de Brugse Metten, een opstand tegen Filips IV de Schone, die leidde tot de
Guldensporenslag, maar van beiden is dit zelfs zeer twijfelachtig. Twee weken
voordien immers was Pieter de Coninck met de dood bedreigd geweest door de
Bruggelingen en moest hij vluchten naar Zeeland. Hij komt pas terug, samen met
Willem van Gulik, op 23 mei 1302, dus ná de Brugse Metten van 18 mei, en wordt
nu triomfantelijk in Brugge ingehaald. Van Jan Breydel is er zelfs in de
kronieken over de gebeurtenis geen sprake.
Brugse stadsrekeningen tonen wel aan dat Jan Breydel op
8, 9 en 10 juli 1302 aanwezig was in Kortrijk, waar hij, zoals diverse andere
beenhouwers, een paar varkens en wat varkensvlees aan de troepen leverde. Op
basis hiervan nemen sommigen aan dat hij op 11 juli ook daadwerkelijk heeft
meegevochten in de Guldensporenslag. Ook dat is twijfelachtig.
De beeld van Jan
van Eyck is van Hendrik Pickery
(Brugge, 1828 - 1894).
Om de wereldbefaamde Brugse schilder Jan van Eyck
(1370-1441) te eren werd op het plein dat zijn naam draagt in 1856 een marmeren
beeld van Jan Calloigne geplaatst.
Dit kunstwerk bevindt zich thans op de binnenkoer van de academie. Het huidige
beeld dateert uit 1878 en werd ontworpen door Hendrik Pickery, het voetstuk is
een ontwerp van stadsarchitect Louis Delacenserie.
Hendrik Pickery is in Brugge vooral bekend als
beeldhouwer en leraar aan de toen bestaande Vrije Academie voor Schone Kunsten
te Brugge. Hij was de zoon van bakker Albert Pickery en Barbara Dubois. De
bakkerij, eerst gevestigd aan de Langerei, later aan de Eiermarkt, was vooral
vermaard voor het bakken van Noeuds de
Bruges of Brugse achten. Het borstbeeld van Hendrick Pickery, van de hand
van zijn zoon Gustave, staat aan de Begijnenvest te Brugge.
Ook het beeld van Hans
Memling op de Woensdagmarkt is van Hendrik Pickery.
Het standbeeld van Simon
Stevin op het Simon Stevinplein werd met grote plechtigheid en
feestelijkheden onthuld op 26 juli 1846. Er was echter een ernstige tegenslag,
doordat het bronzen standbeeld waarvan de opdracht was gegeven aan beeldhouwer Eugène Simonis niet klaar was. Om het
feest te redden werd dan maar inderhaast een gipsen beeld gemaakt door de
Brugse beeldhouwers Auguste Derre, Dominique Van Weydevelt, Henri Pickery en
Jules Van Nieuwenhuyze. Het in brons gekleurde beeld werd op de dag van de
inhuldiging op het voetstuk geplaatst, een pomp uit het voormalige
Westvleeshuis. Het bronzen beeld werd pas in september 1847 geleverd en
geplaatst.
Op zondag 4 augustus 1950 werd het standbeeld Maurits Sabbe ingehuldigd bij het
Sashuis aan het Minnewaterpark te Brugge, waar het nog altijd staat. Maurits
Sabbe was een Vlaamse schrijver van zovele aangename lectuur en toneelwerken.
Geboren te Brugge op 9 februari 1873 en overleden te Antwerpen op 12 februari
1938. Het beeld is van de hand van Octave
Rotsaert, die ook de ontwerper was van de Bizons
op de Canadabrug/buffelbrug, het beeld de
Pax (Oud Sint-Jan) en het ruiterstandbeeld van koning Albert I.
De PAX werd gemaakt voor een jaarlijkse tentoonstelling
te Parijs in 1924. Het beeld heeft trouwens een prijs in de wacht
gesleept. Het kunstwerk stelt twee
broeders voor die elkaar omhelzen en de vredeskus geven. Het kunstwerk werd daarna ergens in de
atelier van de kunstenaar gezet, het was immers ontworpen in plaaster. In 1947 werd het standbeeld in brons gegoten
en sindsdien staat op de site Oud Sint-Jan.
De beelden van Petrus
en Paulus voor de kathedraal te Brugge zijn van Pieter Pepers.
Dit beelden werden gemaakt in 1765. De opdrachtgever
was de toenmalige bisschop Joannes Robertus Caïmo. "Den bisschop die voor hem seer genegen was heeft hem (= P. Pepers) doen
maecken twee colossaele beelden van de HH. Petrus en Paulus, om die te stellen
in den hof van sijn kasteel, ligghende ter prochie van sinte Cruys, eertijds
genaemt het Casteel van Royeghem..."
Later kwamen de beelden op het binnenplein van het bisschoppelijk paleis
en sedert 1970 staan ze op hun huidige locatie. Ook het beeld van de heilige
Nepomucemus en de monumentale pomp op de Eiermarkt zijn van Pieter Pepers.
Nadat in 1906 een praalgraf was opgericht op het Brugs
kerkhof, om er het stoffelijk overschot van Guido Gezelle in te bewaren, besliste men ook in de binnenstad een
monument ter zijner nagedachtenis op te richten. Het initiatief hiervoor werd
in de eerste plaats genomen door het Davidsfonds.
Het werd een levensgroot bronzen standbeeld door de
beeldhouwer Jules Lagae (1862-1931). Het werd in 1930 ingehuldigd, in
aanwezigheid van koning Albert I en koningin Elisabeth. Het monument werd
geplaatst op het plein dat tot dan de naam Onze-Lieve-Vrouw-Kerkhof Noord
droeg. In 1963 besliste het stadsbestuur de naam te veranderen in Guido
Gezelleplein.
Papageno,
die voor de ingang van de stadsschouwburg staat, is een personage dat optreedt in de vaudeville
Die Zauberflöte van W.A. Mozart. Papageno is een vogelvanger en bekleedt tevens
de komische rol in de opera. Hij is een bangerik en niet al te snugger en
daarmee meteen de tegenpool van de heroïsche hoofdfiguur Tamino. Hij heeft wel
een goed hart en wordt hiervoor beloond: hij vindt uiteindelijk het meisje van
zijn dromen, 'Papagena' genaamd. Het
beeld is een ontwerp van Jef Claerhout.
Het werd ingehuldigd in 1980 bij de heraanleg van de Vlamingstraat.
Jef Claerhout tekende ook voor Marieke (Jacques Brel) aan de Coupure en voor het beeld op het
Walplein: Zeus Leda Prometheus en
Pegasus bezoeken Brugge.
Dit beeld van beeldhouwer J. Claerhout werd door toenmalig
burgemeester Frank Van Acker geschonken aan de koetsiers. Het stelt een paard
met koets voor en daarin een koetsier en twee passagiers. Zoals de titel doet
vermoeden haalde de kunstenaar zijn inspiratie vooral uit de Griekse
mythologie.
Pegasos, het gevleugelde paard, ontstond uit een liefde
tussen de Medousa en de zeegod Poseidon. Prometheus stal het vuur bij de
Olympische goden en schonk het aan de mensen, die leerden metaal te bewerken en
een technische beschaving te ontwikkelen. Als straf werd Prometheus in het
Kaukasusgebergte vastgeketend. Elke dag
kwam een arend zijn lever wegvreten die 's nachts terug aangroeide. In het beeld is hij niet vastgeketend aan een
berg maar aan zijn koets.
Zeus is de oppergod in de Griekse mythologie. Hier
heeft hij de gedaante van een zwaan aangenomen en probeert hij Leda te
verleiden.
Het oorspronkelijke beeld van Niobe werd in 1946 in kunststeen vervaardigd en staat opgesteld de
tuin van het Permeke museum. Permeke heeft de sculptuur eerst in kunststeen
uitgevoerd, daarna is het beeld ook in brons gegoten. Na de dood van Permeke gaf de familie
toelating om een paar bronzen afgietsels te maken. Een kopie uit Brugge werd
oorspronkelijk door de bank Parisbas aangekocht en geplaatst in het
Osteriethuis te Antwerpen. Naar aanleiding van de restauratie van het Brugse
Vrije en de aanleg van het binnenplein, vond de Parisbas het passend om dit
beeld naar Brugge over te brengen.
Marie-Louise Deschacht uit Knokke vertelde als
vijftienjarig meisje model te hebben gestaan voor Niobe. Ze werd in 1930
geboren in Brugge maar verhuisde op driejarige leeftijd naar Stalhille, een
deelgemeente van Jabbeke. Ze leerde later Jacques Brel goed kennen en was de
Marieke over wie Brel zong in 1961. Ze overleed in 2000.
Het beeld van De
Geliefden van het echtpaar Stefaan
Depuydt en Livia Canestraro is
een symbolische verwijzing naar de talrijke verliefde paartjes die wettelijk in
de echt verbonden worden in het nabijgelegen Stadhuis. Zij ontwierpen ook de Bloementuil voor Frank Van Acker op de
Dijver en de Beeldengroep met fontein
op het Zand.
Ook een aantal stadhuisbeelden zijn van hun hand.
© Marc Willems (2014)
Brugse.legenden@gmail.com