Er was eens een
arme kaarsgieter.
Zo kwam het dat zij niet langer tot last van haar zoon wilde zijn en zich liet opnemen in een godshuis. Na een tijd was zij goed ingeburgerd.
In het godshuis was er overigens geen tijd om zich te vervelen. Er werd echte Brugse kant gemaakt en er werd veel tijd besteed aan de kapel waar hun patrones, de Heilige Moeder, vereerd werd.
Elk jaar op Kerstnacht werd een mantel, gemaakt van het zuiverste kant, om de schouders van het Mariabeeldje gehangen. Na de plechtige eredienst werd het kostbare kunstwerk weer opgeborgen tot het volgende jaar.
Nadat zij dit voor de eerste maal had meegemaakt, ging erbij de moeder van de kaarsgieter een licht op. In het grootste geheim zette zij zich aan het werk.
Enkele dagen vóór Kerstmis vertelde zij haar zoon wat ze van plan was. Hij moest haar daarbij helpen. De zoon was stomverbaasd maar zij sprak met zoveel overtuiging dat hij haar zijn hulp niet kon weigeren.
Kerstnacht kwam en de plechtigheid verliep zoals dit reeds altijd het geval was geweest. Nauwelijks was de plechtigheid ten einde en het laatste lichtje gedoofd of een gestalte maakte zich uit de duisternis los en ging voor enkele ogenblikken het kapelletje binnen.
De volgende morgen kwamen de bewoners van het godshuis opnieuw samen in de kapel. Pas was de deur geopend, of iedereen werd met verrukking geslagen. Nog nooit was Maria zo mooi versierd geweest! Ze droeg een kapmantel van kant zoals men er nog nooit een gezien had.
Allen knielden ze neer voor het wonder dat hen te beurt was gevallen. Het kantwerk dat ze de voorbije nacht nog opgeborgen hadden werd bovengehaald en vergeleken met wat het Mariabeeldje droeg. Er was geen twijfel mogelijk. Wat de Lieve Vrouw nu droeg was een goddelijk werk.
Nog dezelfde dag verdrongen honderden Bruggelingen zich voor het godshuis om het wonder te aanschouwen. En zo was het ook de volgende maanden. En elke bezoeker wilde een aandenken naar huis meenemen of een kaars aansteken.
Dit stelde de godshuisbewoners voor een probleem. Toen kwam de moeder van de kaarsgieter met een voorstel. “Ik heb een zoon die kaarsen maakt, misschien kan ook hij er aan ons leveren. Hij kan ook Mariabeeldjes maken in was, gelijkend op ons mirakelbeeldje. Wijzelf zouden deze beeldjes kunnen aankleden met ons kantwerk…”
En zo gebeurde het ook.
Met al dit werk, deed ook de welstand zijn intrede bij de kaarsgieter. De volgende Kerstnacht waren niet enkel de oudjes van het godshuis, maar honderden Bruggelingen aanwezig voor de plechtige gebeurtenis. Onder hen ook de kaarsgieter
.
Voor de plechtigheid begon riep zijn moeder hem terzijde en zei: “Zoon, vertel nooit dat er eigenlijk geen echt mirakel gebeurde want misschien was het toch wel een echt mirakel. Ik was nooit erg goed in het spellewerken, maar toen ik die kapmantel begon te maken was het alsof iemand de kantklosjes over mijn kussen deed vliegen.”
De kaarsgieter nam toen zijn moeder in de armen en beloofde haar dat hun geheim voor altijd zou bewaard blijven.
Toen de plechtigheid in de kapel begon, pronkte voor het Mariabeeldje een grote rijkversierde kaars, de dankbare gift van de kaarsgieter.
(Tekst: dank aan Nathasha Tavernier)
“De Kaarsengieterij “te Brugge.
Brugge heeft nog een Speciaalzaak in huwelijkskaarsen, doopkaarsen en kaarsen voor elke gelegenheid, met de hand op maat gemaakt en met de hand beschilderd.
Sint-Salvatorskerkhof, 3c
8000 Brugge
tel: 0484 / 505114
Vroeger was er een kaarsengieterij in de Oostmeers.
Brugse Beeldbank
Godshuizen in Brugge
De Godshuizen in Brugge behoren tot het
patrimonium van het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn (OCMW) en
bieden bewoning aan, aan minderbegoede bejaarden.
De meeste godshuizen zijn kleine, wit of geel
geschilderde huisjes, soms op een rij, maar vaak gegroepeerd rond een
binnentuin. Ze bevinden zich in het historische centrum van de Belgische stad
Brugge en dragen op beduidende wijze bij tot het algemeen beeld dat deze stad
aanbiedt.
Godshuizen werden vanaf de 14e eeuw opgericht
door rijke burgers of door ambachtsgilden. De oudste thans nog bestaande
dateren van 1330, 1335 en 1355. Ze gaven onderdak aan behoeftige bejaarden of
weduwen zonder bestaansmiddelen. Ze werden opgericht door ambachten of door
privé personen.
Tot op het einde van het Ancien regime behoorden
ze toe aan private stichtingen die door de besturen van de ambachten of door de
afstammelingen van de stichters beheerd werden. Het Franse bestuur onteigende
ze alle en bracht ze onder het openbaar bestuur dat men de Burgerlijke
godshuizen noemde, waarbij de oorspronkelijke beheerders nog enig zeggingsrecht
behielden over het toezeggen van de huizen. Onder de wisselende namen van dit
openbaar bestuur, zijn de godshuizen er eigendom van gebleven.
Over de stad zijn 45 grotere of kleinere
godshuisbeluiken verspreid (een 46ste op de deelgemeente Sint-Pieters dateert
uit 1959). Hiervan worden er 43 nog steeds door bejaarden bewoond. In totaal
gaat het om 260 woningen die door het OCMW tegen geringe prijzen aan bejaarden
worden verhuurd. De meeste godshuizen dragen nog steeds de naam van hun
oorspronkelijke oprichters.
Het oudste nog bestaande godshuis is het
'Rooms Convent' van 1330 in de Katelijnestraat. Kort erop volgden Hertsberghe
(1335, ook in de Katelijnestraat) en Sint-Joos (1352, in de Ezelstraat).
Liefdadigheid
In een samenleving waar de sociale
voorzieningen weinig aanwezig waren, behoorde het tot de georganiseerde
beroepsgroepen en tot de welvarende inwoners om te voorzien in de huisvesting
en verzorging van stadsgenoten die niet voor de oude dag hadden kunnen sparen.
De liefdadigheid werd aangewakkerd doordat de milde schenkers de overtuiging
hadden hierdoor ook hun zielenheil veilig te stellen.
Wie gratis of bijna gratis mocht wonen nam de
plicht op zich voor zijn weldoeners te bidden, zoals een 17de eeuwse
gedenksteen in het kapelletje van het godshuis Hertsberge vermeldt: ... was gebouwd opdat ze voor hem zouden
bidden.... In bijna elk godshuis was er een eenvoudige bidkapel voorzien.
Het stichten van een godshuis betekende uiteraard ook prestige voor de voorname
burgers die het zich konden permitteren, en dit straalde generaties lang op hun
nakomelingen en familie af.
De bewoners die werden gehuisvest in de
godshuizen van de ambachten, waren uiteraard beoefenaars van het beroep die op
oudere leeftijd niet in eigen onderhoud konden voorzien. De privégodshuizen
werden door de beheerders toegewezen aan
onbemiddelde lieden, soms echtparen, maar toch in meerderheid aan alleenstaande
vrouwen. Soms kregen gehandicapten de voorkeur zoals in het godshuis voor de
blinden, Onze-Lieve-Vrouw van Blindekens. De kandidaat-bewoners werden in dit
geval door een chirurgijn op hun blindheid gecontroleerd.
De godshuizen waren niet bestemd voor totaal
berooiden, maar voor verarmde bejaarden, die tegenspoed kenden door de dood van
de kostwinner, door ziekte, handicap of ouderdom. Er werd een bescheiden
huurgeld gevraagd en soms moesten de bewoners hun huisraad, bed en lakens
meebrengen. Er was ook een huisreglement. Zo moest men Bruggeling zijn,
dagelijks bidden voor zijn weldoener, en zich behoorlijk gedragen. Bedelen was
verboden en slecht gedrag werd bestraft. In de meeste godshuizen kregen de
inwoners een kleine som onderhoudsgeld en een dagelijkse kom soep. In de winter
kregen ze brandhout.
Architectuur
De godshuizen, in sobere en karakteristieke
architectuur opgetrokken, zijn soms naast elkaar gebouwd, langs een straat of
van de straat afgeschermd door een muur met een toegangspoort. In meerderheid
zijn ze rond een binnentuin gebouwd.
Fraaie voorbeelden hiervan zijn de godshuizen
De Meulenaere in de Nieuwe Gentweg en de ernaast gelegen godshuizen Sint-Jozef.
De tuin was meestal gemeenschappelijk, maar werd soms ook opgedeeld in lapjes
grond, waar elke bewoner wat groenten kon kweken.
Godshuis De Meulenaere
Oorspronkelijk bestonden de
woningen ('stenen kamers' genoemd) uit een enkele kamer die dienst deed als
keuken, woonkamer en slaapkamer. Een steile trap leidde naar de zolder die
stapelruimte bood. Op de koer stond het (al dan niet gemeenschappelijk)
sanitair. In de 20ste en 21ste eeuw werden de huisjes per 2, soms per 3
samengevoegd en verbouwd tot een grotere en meer comfortabele woning.
(Bron: Wikipedia. Op Wikipedia is ook een lijst terug te vinden van de
nog bestaande godshuizen in Brugge)
Godshuis De Vos
De Vette Vispoort 1434
De Pelikaan
Boeveriestraat
Kammakersstraat
foto's : Andries Van den Abeele op Wikipedia
© Marc Willems (2014)
brugse.legenden@gmail.com
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.