Vele eeuwen geleden, toen het in de streek rond Brugge nog
krioelde van de Noormannen, lieten de eerste graven van Vlaanderen een stenen burcht
bouwen op de Burg: het Steen. What’s in a
name?
Maar het Steen, een groot en somber gebouw waarin het altijd
koud was, werd mettertijd verlaten en verder gebruikt als gevangenis. De graven
verhuisden eerst naar de Love en in de loop van de 14de eeuw naar hun kasteel
buiten de stad, het kasteel van Male.
Het kasteel van Male
Volgens de legende lieten ze een lange tunnel graven tussen
het Steen en het kasteel. Deze onderaardse gang lieten ze bewaken door een
onoverwinnelijke, vuurspuwende draak.
Mocht er al ooit een gevangene in slagen om de draak te verslaan - wat uiteraard
ondenkbaar was - dan zou hij prompt als vrij man de gevangenis mogen verlaten.
Nu was daar op een keer een Brugse jongeman, Joris genaamd,
die in een herberg wat te veel gerstenat
gedronken had. Toen hij het liefje van een ander wat al te nadrukkelijk
het hof maakte, kreeg hij het aan de stok met die andere man, en al gauw vielen
er enkele rake klappen. De twee drinkebroers gingen op de vuist en werden
opgesloten in het Steen. Daar konden ze, in afwachting van hun veroordeling,
hun roes uitslapen.
Toen Joris de volgende ochtend met stramme leden wakker
werd, was zijn eerste gedacht om zo snel mogelijk uit het Steen te ontsnappen,
want het was niet meteen een luxueus verblijf. Hij herinnerde zich het verhaal
van de onderaardse gang en de draak, riep de cipier en beweerde bij hoog en bij
laag dat hij de draak van Male kon verslaan. De cipier moest eens goed om dat smoesje
lachen en waarschuwde Joris dat velen voor hem het hadden geprobeerd, maar nog
geen enkele poging was goed afgelopen.
Slimme Joris had wel een houten kop maar zijn hersens
broedden op een gedurfd plan. Hij vroeg de cipier om een harnas, twee brandende
fakkels en spiegels. Dat had de cipier nog nooit gehoord. Hij werd benieuwd wat
Joris van plan was en bracht hem het nodige.
Trouwens, ook cipiers kunnen af
en toe wat afwisseling gebruiken want het is een vervelende job.
Joris trok het harnas aan, maakte er de spiegels met lederen
riempjes aan vast. Met een fakkel in
elke hand stapte hij de donkere gang in, de draak tegemoet. Maar hoe dieper hij
in de nauwe gang afdaalde hoe benauwder hij het kreeg want ver weg, diep onder
de grond, hoorde hij het hijgen en kreunen van de draak. Van verre rook hij de
stank van de solfer. Plotseling zag hij vlammende tongen in het donker. Er was
geen weg meer terug. Hij moest de draak verslaan of hij zou sterven.
Met knikkende knieën trad hij de draak tegemoet. “Lelijke draak”, riep hij uit, “ik daag u uit mij en mijn vrienden te
bevechten. Als wij winnen dan zijn wij vrij en ben jij dood.” Zoveel stoutmoedigheid had de draak nog nooit
gezien. Daarenboven zag ze in de spiegels op het harnas tientallen andere
draken tegenover zich staan. Luid brullend vluchtte ze ijlings de gang in, en nooit heeft iemand nog van
haar gehoord. Misschien zit ze nog ergens in haar hol, diep onder de grond.
Op die manier kon Joris, zonder slag of stoot, de bewaker
van de tunnel verslaan en aangekomen in het kasteel van Male kon de grafelijke
wacht niets anders dan hem als vrij man te laten gaan.
Onderaardse gangen en draken komen in legenden en
volksverhalen vaak voor. In de
middeleeuwen zijn draken mythische wezen die de moed van helden
uitdaagden. Denk maar aan de legende van
Sint-Joris en de draak. Maar hier is het
niet meteen een dappere ridder maar een schrandere brugse jongeling die de
draak verslaat.
Het Steen stond wel degelijk aan de westzijde van de Burg, en
heeft van de 14de tot de 18de eeuw als gevangenis gediend. Op oude prenten uit
1796 van o.a. Johannes Beerblock is het nog te zien. Ook op de kaart van Marcus
Gerards uit 1562 zien we aan de westzijde van de Burg het Steen.
De westzijde van de Burg met het Steen kort voor de afbraak.
Te zien op een tekening van Johannes Beerblock ca 1796
Te zien op een tekening van Johannes Beerblock ca 1796
detail uit de kaart van Marcus Gerards 1562
Over het gebouw zelf is relatief weinig geweten. Mogelijks
werd in de loop van de eerste helft van de 9e eeuw, dus nog vóór het aantreden
van de eerste met name bekende graaf van Vlaanderen, Boudewijn I (ca. 840 -
879), ter hoogte van het huidige Burg een versterkte woning met aarden wallen
en paalwerk gebouwd. Die versterkte burcht was gelegen op een smalle
zandrug, op het knooppunt van de
heirweg Oudenburg-Aardenburg en de Reie.
Graaf Arnulf (889-965) heeft
de definitieve vorm gegeven aan de Brugse Burg.
Zijn meest
betekenisvolle verwezenlijking in Brugge was de bouw de burchtkerk, naar het
voorbeeld van de paltskapel in Aken. Die
was aanvankelijk toegewijd aan Onze-Lieve-Vrouw en later aan Sint-Donaas, en de stichting van het bijhorende kapittel
van kanunniken. Daardoor kreeg het noordelijke deel van de Burg een klerikale
en het zuidelijke deel een bestuurlijke functie. Op deze zuidelijke helft
bevond zich westelijk het Steen, oorspronkelijk de woning van de graaf. De Burg
werd omringd door een muur. De stenen hiervoor werden gesloopt uit de Romeinse
burchtruïne van Oudenburg en per schip naar Brugge gevoerd. Bestond er toen al
een eerste stenen woning op de Burg?
illustratieve tekening hoe de Burg er in de 11 de eeuw kan hebben uitgezien.
Het Steen is vier eeuwen lang gevangenis gebleven tot midden
18de eeuw. De gevangenis werd overgebracht naar het Pandreitje . Nutteloos
geworden werd het Steen tot op de grond afgebroken. Er is niets meer van
overgebleven. De westzijde van de Burg wordt nu ingenomen door het restaurant
de Tom Pouce, een neogotisch pand uit 1931. Ernaast is in 1977 een toegang tot
een winkelgalerij en appartementen opgetrokken die de naam “Ten Steghere”
kreeg, verwijzend naar de toegangstrap van het Steen.
Het enige wat nog herinnert aan de voormalige gevangenis is het beeld van de
heilige Leonardus van Noblac op de hoek
van de Burg en de Breidelstraat. Hij is immers de patroon van de gevangenen wat
blijkt uit de kluisters en de geldbeurs als attributen...
Leonardus van Noblat
(of St-Léonard-de-Noblat )
Leonardus zou geboren zijn rond 495. Zijn ouders bekleedden
een hoge functie aan het hof van de Frankische koning Chlodovech I. Toen deze, op voorspraak van
zijn gelovige echtgenote Clothilde, de veldslag bij Tolbiac in 494 gewonnen
had, liet hij zich als dank door de Heilige Remigius in Reims dopen en nam de
naam Clovis aan. Vele edelen, waaronder
de ouders van Leonardus, volgden zijn voorbeeld.
Rond 520 werd Leonardus tot priester gewijd en even later
wilde men hem tot bisschop wijden, maar hij weigerde en verkoos een leven als
kluizenaar.
De legende van
Leonardus van Noblac
Op zekere dag hield Clovis een jachtpartij, zijn zwangere
vrouw die achter gebleven was in het jachtslot voelde dat ze moest bevallen. De
weeën waren bijzonder pijnlijk. Hoe de
aanwezige artsen ook probeerden haar toestand te verzachten, ze slaagden er niet in zodat men al begon te vrezen voor een doodgeboren kind.
Leonardus vernam in zijn kluis de hachelijke toestand van de
koningin en haastte zich naar het jachtslot. In de kamer van de koningin viel
hij op zijn knieën en begon te bidden. Stilaan verbeterde de toestand van de
koningin en even later bracht ze een gezonde zoon ter wereld. Alle koningen uit
die tijd hoopten een zoon te krijgen zodat hun opvolging verzekerd was.
Stilaan kreeg Leonardus enkele volgelingen en bouwde samen
met hen een klooster.
Reeds van in het begin van zijn kluizenaarsleven bezocht hij gevangenen en kocht ze zelfs vrij
.
.
Als dank voor de hulp bij de geboorte van zijn zoon verleende Clovis hem de gunst om gevangenen vrij te laten als hij oordeelde dat ze de vrijlating waardig waren, omdat ze genoeg geboet hadden of omdat ze onterecht vast zaten. Als dank legden ze hun ketenen aan de voeten van Leonardus.
Leonardus zou gestorven zijn op 6 november 559, hij werd begraven
in zijn eigen kloosterkapel. Aan zijn
graf zouden vele wonderen gebeurd zijn waardoor zijn verering steeds maar
groter werd. Tijdens de tweede wereldoorlog (1940-1945) riepen vele vrouwen hem
om hulp en bescherming voor hun echtgenoten die in krijgsgevangenschap zaten.
Het kasteel van Male
Het Kasteel van Male is een burcht van de graven van
Vlaanderen die zich bevindt te Male in Sint-Kruis.
De oorsprong van het kasteel gaat terug tot de 12e eeuw,
hoewel er mogelijk in de 9e eeuw al een tegen de Vikingen gerichte motteburcht
heeft bestaan. Onder Filips van den Elzas werd het een grafelijk bestuurlijk
centrum en domein.
Tijdens oorlogen met Frankrijk werd het kasteel bezet en in
1302 weer heroverd door de Bruggelingen onder de leiding van Jan Breydel,
Pieter de Coninck en Willem van Gulik. Die verovering vormde het begin van de
opstand van Vlaanderen tegen Frankrijk, die leidde tot de Guldensporenslag in
Kortrijk.
De belangrijkste persoon waarvan de naam aan dit kasteel
verbonden is was graaf Lodewijk van Male die er in 1329 geboren werd. Het slot
van Male werd in 1160 gebouwd en zou ingewijd zijn door Thomas Becket, de
aartsbisschop van Canterbury.
De huidige gebouwen dateren vooral uit de 16de en 17de eeuw.
Vanaf 1954 vestigde de Sint-Trudoabdij zich in het kasteel,
dat tevens werd opgeknapt en uitgebouwd. De leefgemeenschap van de zusters van
Sint-Trudo in het slot van Male was te klein geworden en ze had niet meer de
draagkracht om het gebouw te onderhouden. In 2011 werd het kasteel verkocht aan Hein
Deprez. De kloosterzusters hebben het gebouw verlaten en zijn verhuisd naar het gebouw van de Hospitaalzusters van Sint-Jan in Sint-Pieters-Brugge.
graaf Lodewijk van Male
Schilderij van de Burg met links "De love" en rechts "Het Steen".
Anoniem, 17e eeuw.
Doek, 145 X 230 cm. in kasteel van Loppem
Anoniem, 17e eeuw.
Doek, 145 X 230 cm. in kasteel van Loppem
© Marc Willems (2014)
brugse.legenden@gmail.com
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.