dinsdag 21 oktober 2014

De legende van de draak van Male

Vele eeuwen geleden, toen het in de streek rond Brugge nog krioelde van de Noormannen, lieten de eerste graven van Vlaanderen een stenen burcht bouwen op de Burg: het Steen. What’s in a name?

Maar het Steen, een groot en somber gebouw waarin het altijd koud was, werd mettertijd verlaten en verder gebruikt als gevangenis. De graven verhuisden eerst naar de Love en in de loop van de 14de eeuw naar hun kasteel buiten de stad,  het kasteel van Male.


Het kasteel van Male


Volgens de legende lieten ze een lange tunnel graven tussen het Steen en het kasteel. Deze onderaardse gang lieten ze bewaken door een onoverwinnelijke, vuurspuwende draak.  Mocht er al ooit een gevangene in slagen om de draak te verslaan - wat uiteraard ondenkbaar was - dan zou hij prompt als vrij man de gevangenis mogen verlaten.

Nu was daar op een keer een Brugse jongeman, Joris genaamd, die in een herberg wat te veel gerstenat  gedronken had. Toen hij het liefje van een ander wat al te nadrukkelijk het hof maakte, kreeg hij het aan de stok met die andere man, en al gauw vielen er enkele rake klappen. De twee drinkebroers gingen op de vuist en werden opgesloten in het Steen. Daar konden ze, in afwachting van hun veroordeling, hun roes uitslapen.

Toen Joris de volgende ochtend met stramme leden wakker werd, was zijn eerste gedacht om zo snel mogelijk uit het Steen te ontsnappen, want het was niet meteen een luxueus verblijf. Hij herinnerde zich het verhaal van de onderaardse gang en de draak, riep de cipier en beweerde bij hoog en bij laag dat hij de draak van Male kon verslaan. De cipier moest eens goed om dat smoesje lachen en waarschuwde Joris dat velen voor hem het hadden geprobeerd, maar nog geen enkele poging was goed afgelopen.

Slimme Joris had wel een houten kop maar zijn hersens broedden op een gedurfd plan. Hij vroeg de cipier om een harnas, twee brandende fakkels en spiegels. Dat had de cipier nog nooit gehoord. Hij werd benieuwd wat Joris van plan was en bracht hem het nodige.  Trouwens, ook cipiers kunnen  af en toe wat afwisseling gebruiken want het is een vervelende job.

Joris trok het harnas aan, maakte er de spiegels met lederen riempjes aan vast. Met een fakkel  in elke hand stapte hij de donkere gang in, de draak tegemoet. Maar hoe dieper hij in de nauwe gang afdaalde hoe benauwder hij het kreeg want ver weg, diep onder de grond, hoorde hij het hijgen en kreunen van de draak. Van verre rook hij de stank van de solfer. Plotseling zag hij vlammende tongen in het donker. Er was geen weg meer terug. Hij moest de draak verslaan of hij zou sterven.

Met knikkende knieën trad hij de draak tegemoet. “Lelijke draak”, riep hij uit, “ik daag u uit mij en mijn vrienden te bevechten. Als wij winnen dan zijn wij vrij en ben jij dood.”  Zoveel stoutmoedigheid had de draak nog nooit gezien. Daarenboven zag ze in de spiegels op het harnas tientallen andere draken tegenover zich staan. Luid brullend vluchtte ze ijlings  de gang in, en nooit heeft iemand nog van haar gehoord. Misschien zit ze nog ergens in haar hol, diep onder de grond.

Op die manier kon Joris, zonder slag of stoot, de bewaker van de tunnel verslaan en aangekomen in het kasteel van Male kon de grafelijke wacht niets anders dan hem als vrij man te laten gaan.


 Waar of niet waar?
Onderaardse gangen en draken komen in legenden en volksverhalen vaak voor.  In de middeleeuwen zijn draken mythische wezen die de moed van helden uitdaagden.  Denk maar aan de legende van Sint-Joris en de draak.  Maar hier is het niet meteen een dappere ridder maar een schrandere brugse jongeling die de draak verslaat.

Het Steen stond wel degelijk aan de westzijde van de Burg, en heeft van de 14de tot de 18de eeuw als gevangenis gediend. Op oude prenten uit 1796 van o.a. Johannes Beerblock is het nog te zien. Ook op de kaart van Marcus Gerards uit 1562 zien we aan de westzijde van de Burg het Steen.


De westzijde van de Burg met het Steen kort voor de afbraak.
Te zien op een tekening van Johannes  Beerblock ca 1796



detail  uit de kaart van Marcus Gerards 1562


Over het gebouw zelf is relatief weinig geweten. Mogelijks werd in de loop van de eerste helft van de 9e eeuw, dus nog vóór het aantreden van de eerste met name bekende graaf van Vlaanderen, Boudewijn I (ca. 840 - 879), ter hoogte van het huidige Burg een versterkte woning met aarden wallen en paalwerk gebouwd. Die versterkte burcht was gelegen op een smalle zandrug,  op het knooppunt van de heirweg  Oudenburg-Aardenburg en de Reie.
Graaf Arnulf (889-965) heeft  de definitieve vorm gegeven aan de Brugse Burg. 

Zijn meest betekenisvolle verwezenlijking in Brugge was de bouw de burchtkerk, naar het voorbeeld van de paltskapel in Aken.  Die was aanvankelijk toegewijd aan Onze-Lieve-Vrouw en later aan Sint-Donaas,  en de stichting van het bijhorende kapittel van kanunniken. Daardoor kreeg het noordelijke deel van de Burg een klerikale en het zuidelijke deel een bestuurlijke functie. Op deze zuidelijke helft bevond zich westelijk het Steen, oorspronkelijk de woning van de graaf. De Burg werd omringd door een muur. De stenen hiervoor werden gesloopt uit de Romeinse burchtruïne van Oudenburg en per schip naar Brugge gevoerd. Bestond er toen al een eerste stenen woning op de Burg?


illustratieve tekening  hoe de Burg er in de 11 de eeuw kan hebben uitgezien.


Het Steen is vier eeuwen lang gevangenis gebleven tot midden 18de eeuw. De gevangenis werd overgebracht naar het Pandreitje . Nutteloos geworden werd het Steen tot op de grond afgebroken. Er is niets meer van overgebleven. De westzijde van de Burg wordt nu ingenomen door het restaurant de Tom Pouce, een neogotisch pand uit 1931. Ernaast is in 1977 een toegang tot een winkelgalerij en appartementen opgetrokken die de naam “Ten Steghere” kreeg, verwijzend naar de toegangstrap van het Steen.

Het enige wat nog herinnert aan  de voormalige gevangenis is het beeld van de heilige Leonardus van Noblac  op de hoek van de Burg en de Breidelstraat. Hij is immers de patroon van de gevangenen wat blijkt uit de kluisters en de geldbeurs als attributen...


Leonardus van Noblat (of St-Léonard-de-Noblat ) 

Leonardus zou geboren zijn rond 495. Zijn ouders bekleedden een hoge functie aan het hof van de Frankische koning  Chlodovech I. Toen deze, op voorspraak van zijn gelovige echtgenote Clothilde, de veldslag bij Tolbiac in 494 gewonnen had, liet hij zich als dank door de Heilige Remigius in Reims dopen en nam de naam Clovis aan.  Vele edelen, waaronder de ouders van Leonardus, volgden zijn voorbeeld.

Rond 520 werd Leonardus tot priester gewijd en even later wilde men hem tot bisschop wijden, maar hij weigerde en verkoos een leven als kluizenaar.

De legende van Leonardus van Noblac
Op zekere dag hield Clovis een jachtpartij, zijn zwangere vrouw die achter gebleven was in het jachtslot voelde dat ze moest bevallen. De weeën waren bijzonder pijnlijk.  Hoe de aanwezige artsen ook probeerden haar toestand te verzachten, ze slaagden  er niet in zodat men al  begon te vrezen voor een doodgeboren kind.

Leonardus vernam in zijn kluis de hachelijke toestand van de koningin en haastte zich naar het jachtslot. In de kamer van de koningin viel hij op zijn knieën en begon te bidden. Stilaan verbeterde de toestand van de koningin en even later bracht ze een gezonde zoon ter wereld. Alle koningen uit die tijd hoopten een zoon te krijgen zodat hun opvolging verzekerd was.
Stilaan kreeg Leonardus enkele volgelingen en bouwde samen met hen een klooster. 



Reeds van in het begin van zijn kluizenaarsleven bezocht hij gevangenen en kocht ze zelfs vrij
.
Als dank voor de hulp bij de geboorte van zijn zoon verleende Clovis hem de gunst om gevangenen vrij te laten als hij oordeelde dat ze de vrijlating waardig waren, omdat ze genoeg geboet hadden of omdat ze onterecht vast zaten.  Als dank legden ze hun ketenen aan de voeten van Leonardus.

Leonardus zou gestorven zijn op 6 november 559, hij werd begraven in zijn eigen kloosterkapel.  Aan zijn graf zouden vele wonderen gebeurd zijn waardoor zijn verering steeds maar groter werd. Tijdens de tweede wereldoorlog (1940-1945) riepen vele vrouwen hem om hulp en bescherming voor hun echtgenoten die in krijgsgevangenschap zaten.


Het kasteel van Male

Het Kasteel van Male is een burcht van de graven van Vlaanderen die zich bevindt te Male in Sint-Kruis.

De oorsprong van het kasteel gaat terug tot de 12e eeuw, hoewel er mogelijk in de 9e eeuw al een tegen de Vikingen gerichte motteburcht heeft bestaan. Onder Filips van den Elzas werd het een grafelijk bestuurlijk centrum en domein.

Tijdens oorlogen met Frankrijk werd het kasteel bezet en in 1302 weer heroverd door de Bruggelingen onder de leiding van Jan Breydel, Pieter de Coninck en Willem van Gulik. Die verovering vormde het begin van de opstand van Vlaanderen tegen Frankrijk, die leidde tot de Guldensporenslag in Kortrijk.

De belangrijkste persoon waarvan de naam aan dit kasteel verbonden is was graaf Lodewijk van Male die er in 1329 geboren werd. Het slot van Male werd in 1160 gebouwd en zou ingewijd zijn door Thomas Becket, de aartsbisschop van Canterbury.


De huidige gebouwen dateren vooral uit de 16de en 17de eeuw.

Vanaf 1954 vestigde de Sint-Trudoabdij zich in het kasteel, dat tevens werd opgeknapt en uitgebouwd. De leefgemeenschap van de zusters van Sint-Trudo in het slot van Male was te klein geworden en ze had niet meer de draagkracht om het gebouw te onderhouden.  In 2011 werd het kasteel verkocht aan Hein Deprez. De kloosterzusters hebben het gebouw verlaten en zijn verhuisd naar het gebouw van de Hospitaalzusters van Sint-Jan in Sint-Pieters-Brugge.



graaf Lodewijk van Male



Schilderij van de Burg met links "De love" en rechts "Het Steen".
Anoniem, 17e eeuw.
Doek, 145 X 230 cm. in kasteel van Loppem

© Marc Willems (2014)
                                        brugse.legenden@gmail.com





Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.