Het was in de tijd dat Brugge dagelijks overspoeld werd door
duizenden bezoekers uit alle hoeken van de wereld dat Jara met haar mama in een
klein huisje woonde in de buurt van het brugse begijnhof.Ze was zes jaar. Haar vader had ze nooit gezien. Ze kende
alleen zijn naam omdat mama af en toe met hem belde.
Jara had lange donkerblonde haren en lichtgroene ogen. Ze
was klein van gestalte en had een schriel gezichtje. Daarom noemde mama haar
altijd “Muis”.
In klas wilde het niet zo goed lukken. De schooljuf had aan mama gezegd dat
Jara niet goed meekon. Ze zat heel vaak alleen te spelen. Dan praatte ze
stilletjes tegen zichzelf en dan hoorde je haar hele verhalen vertellen. De
lettertjes en woordjes die ze moest leren kon ze maar niet onthouden, en
cijfers dansten telkens voor haar ogen. Hoewel ze er uitzag als een doodgewoon
meisje van zes was er toch iets in haar hoofdje dat anders was. Geleerde mensen
hadden daar een geleerde naam voor.
Mama had haar gezegd dat ze misschien naar een andere school zou moeten gaan.
Een school met kinderen die ook een beetje als Jara waren. De andere kinderen vonden haar maar vreemd. Als er een spelletje gespeeld werd
dan deed Jara niet mee. Ze zat meestal stil in een hoekje verhalen te weven.
Als de school uit was dan mocht ze alleen naar huis want mama moest lang
werken. Dan ging ze langs het Wijngaardplein en bleef ze elke keer kijken naar
de koetsen, de paarden en de zwanen. Vooral de zwanen vond ze heel leuk. Als ze
het kleine trapje afging kon ze tot heel dicht bij het water komen. Dan zette
ze zich neer en praatte met de zwanen. Ze gaf ze namen zoals sneeuw, parel,
snaveltje…
Het leek wel of de zwanen haar ook herkenden en verstonden,
want vaak kwamen ze pronkend bij haar in de buurt varen. Vooral als Jara
blaadjes in het water gooide kwamen ze dichterbij en kon ze goed met hen
praten. Over kabouters, over mama, over de juf en over … zwanen. Ze vertelde
dat ze het liefst van al ook een zwaan zou willen zijn. Dat ze mee zou drijven
over het water. Dat ze ook zou praten met kleine eenzame meisjes aan de kant.
Jara was anders.
Op een dag was Jara na de schooltijd niet naar huis gekomen.
Dat gebeurde wel vaker, en mama wist dat ze haar dan kon vinden op het trapje
aan het Wijngaardplein. Maar deze keer vond mama haar niet. Ook op school was
ze niet meer en mama werd ongerust. Het was al bijna donker toen ze haar
verhaal zat te doen in het politiekantoor. Haar ogen waren rood en ze had het
gevoel dat ze al duizend keer op de vragen van de politiemensen had geantwoord.
Ze probeerden haar gerust te stellen. Ze zouden haar dochter wel vinden… Maar
Jara was zoek.
De volgende ochtend zagen de eerste wandelaars iets bijzonder op het water aan de Begijnhofbrug. Een zwarte zwaan dreef statig tussen alle witte zwanen. Het nieuws ging als een lopend vuurtje de stad rond. “Dat moet je zien! Een zwarte zwaan”. Dat had men in Brugge nog nooit gezien.
Al eeuwen hield de stad zwanen op de reien, en er was zelfs
een legende aan verbonden. Niemand wist waar de zwarte zwaan vandaan kwam.
Sommigen vonden het maar niets! “Een zwarte zwaan hoort hier niet thuis”,
zegden ze. “Misschien is ze wel ziek!”. Maar de meeste mensen wilden de zwarte
zwaan zien. Ze was wel niet zoals de andere zwanen maar ze was wél mooi. Men
had al een naam voor haar bedacht: Burilda Lanchals! De hele stad wilde Burilda
zien. De toeristen wilden zelfs met haar op de foto. De kranten schreven over
haar. Ze kwam in het televisienieuws. Iedereen had het over die vreemde zwarte
zwaan. Waar kwam ze toch vandaan?De volgende ochtend zagen de eerste wandelaars iets bijzonder op het water aan de Begijnhofbrug. Een zwarte zwaan dreef statig tussen alle witte zwanen. Het nieuws ging als een lopend vuurtje de stad rond. “Dat moet je zien! Een zwarte zwaan”. Dat had men in Brugge nog nooit gezien.
Dagenlang bleef Burilda de gemoederen beroeren. Er werd
zelfs op haar gejaagd maar men kon haar niet vangen. Iedereen praatte er over.
“Waarom laten ze dat brave beest niet met rust?” werd er gezegd. "Ze is
hier vanzelf gekomen en ze is hier welkom."
Burilda Lanchals zat nu eens hier dan weer daar. De witte
zwanen bleken best aardig met haar te kunnen opschieten. Voor hen was Burilda
gewoon “zwaan”. Ze sprak dezelfde taal. Dat ze zwart was maakte helemaal niets
uit. Burilda voelde zich best in haar sas. Nog nooit had ze zich zo lekker
gevoeld.
De dagen gingen voorbij. In de krant stond een klein stukje
over een meisje dat reeds enkele dagen vermist was. “Of iemand haar gezien
had…?” Maar niemand bleek er aandacht aan te besteden. “Misschien is haar vader
haar komen halen” werd er gezegd. “Dat had je wel vaker in zo’n gezinnen…”
Op een dag was Burilda Lanchals nergens meer te bespeuren.
Niemand wist waar ze heen was. Toen men haar overal zocht vond men op het
trapje aan het Wijngaardplein een klein meisje van zes. Ze was een beetje
anders dan de andere kinderen, maar iedereen was dolblij dat ze terug was. Het
was groot nieuws op de eerste pagina van de krant. Jara was terug en ongedeerd!
En toen men haar vroeg waar ze al die tijd geweest was glinsterden haar groene
oogjes en zei ze stilletjes… “bij de zwanen…”(tekst: Marc Willems)
De vroegste vermelding van witte zwanen op de reien treffen we aan in stadsrekeningen van 1403 |
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.