Het gebeurde ten tijde van koning Karel VII van Frankrijk (1403-1461).
Omdat ook koningen na gedane arbeid wat ontspanning kunnen gebruiken had Karel
VII een wat vreemde hobby. Jij verzamelt
misschien postzegels of foto’s van de Rode Duivels, Kareltje verzamelde
vriendinnetjes en maîtresses. Lieftallige jongedames die vonden dat de koning
best een verzetje kon gebruiken. En omdat er nog geen televisie bestond vonden
ze dan maar allerlei spelletjes uit. Het is een hobby als een ander.
Maar voor Karel werd
het stilaan een dure aangelegenheid, want telkens als een spelletje begon te
vervelen dumpte hij het speeltje voor een nieuwe aanwinst. Hij had evenwel de
gewoonte om de dame in kwestie een kasteel te schenken, kwestie van het
afscheid wat draaglijker te maken.
Maar Karel was op de
duur de tel kwijtgeraakt in zijn reeds omvangrijke verzameling
ex-vriendinnetjes, en aan de laatste die hij moest ontgoochelen schonk hij een
kasteel dat hij eerder al aan een andere cadeau had gedaan. Dat was het kasteel
van Conchy-les-Pots, in het departement van de Oise. Als je via de autoweg van Rijsel
naar Parijs rijdt dan kom je het voorbij.
Hoe beminnelijk
lieftallige jongedames ook kunnen zijn, als de jaloersheid de kop opsteekt
veranderen ze in echte feeksen. Het zat er dus bovenarms op tussen de twee
ex-minnaressen. Hoe zeer ze mekaar ook de haren uit het hoofd trokken, geen van
beiden kon het pleit winnen en daarom besloten ze het gevecht maar voor de
rechtbank verder te zetten.
Het werd een zaak van
nationaal belang welke in Frankrijk en ver daarbuiten grote weerklank kreeg. De Franse rechters echter – beducht om de
koning te kwetsen – durfden geen uitspraak doen.
Uiteindelijk werd de
zaak voor het brugse rechtscollege gebracht dat in die tijd vermaardheid
genoot.
Er werd te Brugge niet
lang over gepalaverd. De geschiedenis van Conchy- les- Pots was immers meer dan
gekend, onder meer door verhalen en liedjes van rondtrekkende minnezangers en
troubadours die, met de nodige humor, van Conchy- les- Pots gezegd hadden:
« C'est ici qu'on chie
le pot»...
Het vonnis van het
Brugse rechtscollege maakte hierop allusie en luidde: « Uit de aard van de
zaak, en afgaand op de inhoud ervan, moet Conchy- les-Pots als een
onaantastbaar en onvervreemdbaar recht van de eigenaar beschouwd worden ».
De koning, die hiermee
zijn zin kreeg, was met het vonnis buitengewoon tevreden. Hij zegde: «De
schouwen waardoor de adem van die verstandige personen opstijgt, verdienen
gekroond te worden ».
De daad werd bij het
woord gevoegd, en sedert die tijd staan bovenop de schoorstenen van het brugse stadhuis
twee gouden kronen.
(met dank aan Natascha Tavernier voor het aanleveren v.d. tekst)
Hij oefende aanvankelijk slechts het feitelijk gezag uit over een beperkt deel van het koninkrijk, en moest zich verzetten tegen de aanspraken van de zich eveneens koning van Frankrijk noemende Engelse vorst Hendrik VI, die met de steun van de Bourgondiërs het gebied ten noorden van de Loire en Gascogne in het zuiden beheerste.
Een grote rol in zijn morele rehabilitatie als koning speelde het mysterieuze optreden van Jeanne d'Arc. Toen deze, na een aantal spectaculaire militaire successen, de karakterloze Karel ertoe overhaalde zich volgens de traditie tot koning te laten kronen in Reims op 17 juli 1429 scheen het tij definitief gekeerd.
Karel viel evenwel spoedig daarna terug in zijn apathie en miste de kans tot herstel van de Franse eenheid. Het strekt hem niet tot eer dat hij geen enkele poging heeft ondernomen om zijn weldoenster Jeanne d'Arc uit de klauwen van de Engelsen te redden.
Hij slaagde er pas in het Franse gezag te herstellen nadat in 1435 de Bourgondische hertog Filips de Goede zich door de Vrede van Atrecht met hem had verzoend.
Het stadhuis van Brugge
Het stadhuis van Brugge is één van de oudste stadhuizen in de Nederlanden en werd opgericht in 1376. Graaf Lodewijk van Male zou de eerste steen gelegd hebben. Het werd voltooid in 1421. Op de plaats waar nu het gotische stadhuis staat bevond zich vroeger het “Ghyselhuus”, de grafelijke gevangenis.
Na een brand in het Brugse belfort in 1280 werd het oude ghyselhuus op de Burg de nieuwe vergaderplaats van de stadsschepenen. In 1376 werd het ghyselhuus in opdracht van graaf Lodewijk van Male gesloopt om plaats te maken voor een echt scepenhuus, dat onder leiding van meester-metselaar Jan Roegiers werd opgetrokken. Het Brugse stadhuis is het eerste monumentale laatgotische raadhuis van Vlaanderen en Brabant, een getuige van de economische en politieke bloei van de stad tijdens de 14e eeuw.
De natuurstenen voorgevel van het oudste gedeelte, dat in de loop van de 16e en 17e eeuw meermaals in zuidelijke richting werd verruimd, inspireerde de architecten van de stadhuizen van Brussel, Gent, Leuven en Oudenaarde.
Na een brand in 1887 was het interieur van het raadhuis er slecht aan toe. Tussen 1895 en 1905 namen architect Louis Delacenserie en kunstenaar Jean-Baptiste Bethune het samen onder handen. De kleine en grote schepenzaal op de bovenverdieping werden samengevoegd, tot wat vandaag gekend staat als de 'gotische zaal'. De rijke versiering van deze ruimte kan concurreren met de decoratie van de voorgevel. Het indrukwekkend dubbel houten hanggewelf werd gerestaureerd en doorgetrokken over de ganse zaal.
Op de wanden werden taferelen uit de Brugse geschiedenis geschilderd door kunstenaar Albrecht De Vriendt. Net als de monumentale pronkschouw zijn dit neogotische toevoegingen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.