Lang geleden, in de tijd dat Keizer Karel nog leefde,
woonde er in Brugge een welgesteld en vooraanstaand burger. Hij heette Adriaen
van Haveskerke en was schepen van het Brugse Vrije. Hij stamde uit een rijke adellijke
familie van ridders en kasteelheren, en als de mensen hem begroetten zegden ze
natuurlijk niet “Dag Adriaen”, maar “Gegroet heer van Haveskerke”.
Omdat rijke mannen nu eenmaal allemaal beeldschone
vrouwen hebben was hij gehuwd met een vlasblonde Brugse schone die luisterde
naar de naam Johanna van Ideghem, vrouwe van Wintvelde.
Omdat bij schone Johanna al even adellijk bloed door de
aders stroomde had ze veel meiden en knechten die konden instaan voor het
onderhoud van hun grote herenhuis aan de Spinolarei, zodat ze alle tijd had om
haar Adriaen in de watten te leggen…
Als hij thuis was wel te verstaan. Want Adriaen droomde
van verre reizen naar verre landen. Zo vertrok hij op zeker dag naar Spanje, en
om het nuttige aan het aangename te paren deed hij onderweg inkopen die hij dan
naar Brugge liet verschepen: Wijnen uit Toledo, Corduaans leer, Andalusische paarden
en gitaren, sinaasappelen uit Valencia…
Hij trok van Sevilla over Salamanca naar Valladolid
maar daar werd hij zwaar ziek. De “Spaanse” griep had hem te pakken. Een
vriendelijke Spaanse koopman nam hem in zijn huis op en keek er op toe dat zijn
Brugse kompaan met de beste zorgen omringd werd. Zijn beste meid - een
ebbenhouten schone uit Noord-Afrika met fluweelzwarte ogen, zachte strelende
handjes en lange zwarte lokken die in wijde krullen op haar schouders hingen -
mocht Adriaen verzorgen. Ze heette Catarina en had dezelfde voornaam als zijn
moeder. Geen wonder dat het lang duurde voor hij genezen was. Hoe zou je zelf
zijn?
Zo vertoefde Adriaen een hele winter lang onder de
zachte vleugels en in het warme bed van mooie Catarina. Maar toen het weer
zomer begon te worden begon de heimwee naar Brugge en naar zijn blonde Johanna toch
te knagen.
“Liefje, ik moet
maar eens weer terugkeren naar het noorden.” zei hij tegen Catarina. “Oh lieverd, neem me alstublieft mee…”
fluisterde ze in zijn oor, omdat ze wist dat hij dat zo graag had.
Adriaen schrok! “Maar
kindje toch, in Brugge is het altijd grauw en grijs, en het regent er elke dag.
Daar ga jij nooit gedijen” riposteerde hij. Maar in zijn binnenste dacht
hij: “Wat zal Johanna er van denken als
ik met een zwart meisje terugkeer”, want hij was Catarina vergeten te
zeggen dat hij al getrouwd was. Een mens kan nu eenmaal niet aan alles denken.
Maar ze kon zo’n pruilmondje trekken en ze keek met van
die ogen waaraan Adriaen niet kon weerstaan. “Weet je wat”, zei hij, “je
gaat mee en ik vertel dat je een bekeerde ongelovige bent die ik uit de handen
van de Spanjaarden heb gered”.
En zo gebeurde het dat Adriaen van Haveskerke op een
mooie zomerdag, gezeten op een mooi zwart paard met voor hem in het zadel een
zwarte madonna, voor de poorten van Brugge arriveerde. Zijn vrouw had al
dagenlang op uitkijk gestaan om hem te verwelkomen en met kussen te overladen.
Ze keek er niet weinig van op dat hij een mooi cadeautje uit het zuiden had
meegebracht.
Heer van Haveskerke moest zich in een aantal
ongemakkelijke bochten wringen om de situatie uit te leggen, maar uiteindelijk ontving
Johanna van Ideghem de Spaanse schone met heel de gulle minzaamheid van haar
breeddenkende geest en de wijdheid van haar grootmoedig hart. Catarina kreeg
een kamer in haar huis en de beide vrouwen schoten, wonder boven wonder, best
met mekaar op.
Overal vertelde Adriaen over het mooie weer in Spanje
en hij raadde iedereen aan ook naar daar te reizen. Ze hadden er toch zo’n
goede dokters... Ondertussen dreven Johanna van Ideghem en Catarina de Valladolid
een levendige import- en exporthandel met Spanje.
Tot Johanna stierf...
van Haveskerke weende drie dagen lang, rouwde drie weken en trouwde drie
maanden later met zijn Catarina. Geen mens in Brugge die er graten in zag.
Maar er kwam een dag dat ook Catarina stierf en dat hij
krom van reumatiek zijn einde voelde naderen. Bij testament bepaalde hij, dat
een Brugse beeldhouwer een zwart marmeren praalgraf moest kappen. Een praalgraf
waar hij tussen zijn blonde Vlaamse Johanna en zijn zwarte Sefardische Catarina
liggend zou afgebeeld worden.
De 12de november 1572 stierf hij, en nadien
werd hij begraven in de Onze-Lieve-Vrouwekerk tussen de twee liefdes van zijn
leven. En daar staat de graftombe van de brave Brugse burger met twee vrouwen
nog altijd. En Johanna en Catarina…? Die
knipogen eens naar mekaar…
Waar
of niet waar?
Zowel Adriaen van Haveskerke als de twee vrouwen hebben
echt bestaan. Hij was inderdaad schepen van het Brugse Vrije. Hij legde
trouwens de eed af op 13 maart 1545. Maar het was niet zo dat hij eerst met
Johanna gehuwd was. Integendeel… In 1546 was hij eerst in het huwelijk getreden
met Catarina de Valladolid. Wanneer hij met zijn tweede echtgenote, Van
Yedeghem Joanna (Jeanne d’ ydeghem, vrouwe van Wintvelde) huwde is niet precies
bekend. Hun graftombe is inderdaad te zien in de Onze-Lieve-Vrouwekerk. Buiten aan
de kooromgang is zijn wapenschild nog tegen de muur te zien.
In oorsprong was dit een vrijstaande graftombe maar in
de negentiende eeuw heeft men die verplaatst en vastgemetseld tegen de
zuidelijke muur van de sacramentskapel.
Hierdoor is het niet langer meer mogelijk om de tweede zijwand te zien. Volgens
inventarissen uit het begin van de 19de eeuw blijkt dat daar de wapenschilden van de
van Haveskerkes naast deze van de Laurins en de van Heules voorkwam. De broer
van Adriaen, Jan van Haveskerke, was eveneens tweemaal getrouwd. Een eerste
keer met Margareta Laurin en vervolgens met Joanna van Heule. Hij stierf in 1577. De tombe kan dus zowel een
aandenken zijn aan Adriaan als aan Jan van Haveskerke. Maar volgens de
archieven is het wel degelijk Adriaen die het financierde.
Waar
komt de legende dan vandaan?
De oorzaak van deze legende is mogelijks te zoeken bij een
lezing die de Franse letterkundige Maurice Barrès in 1893 hield naar aanleiding
van het tienjarig bestaan van de “Cercle
littéraire Excelsior”. Er waren die
avond verschillende sprekers, onder wie Stephane Mallarmé, maar Barrès zijn
lezing was getiteld: "Les deux
femmes du bourgeois de Bruges".
Het verhaal was eerder verschenen in Le Figaro op 29 juli 1892.
Het verhaal was eerder verschenen in Le Figaro op 29 juli 1892.
Daarin vertelt hij het verhaal van een ridder die van
de kruistochten terugkeert en 'une belle
Clorinde' bekeerde en met haar naar huis trok. Maurice Barrès was voordien in Brugge
geweest, had die graftombe gezien, en naar alle waarschijnlijkheid ook nog een
gelijkaardige tombe in de Sint-Jacobskerk, want elementen van hier verweefde hij
ook in zijn verhaal.
Om deze kapel te zien moet u de hele Sint-Jacobskerk
door want ze bevindt zich in de uiterste hoek rechts. Op verzoek van Ferry de Gros, een edelman aan
het hof van Filips de Schone, werd deze kapel gebouwd.
Net zoals Adriaan van Haveskerke is ook deze Ferry de
Gros twee keer getrouwd geweest. Eerst
met Philippine Wielant. Die stierf in
1521. Vier jaar later hertrouwde hij met
Françoise D'Ailly, dame de Boudigny. Ook
zij stierf nog voor hem. Hijzelf stierf
in 1541.
Dit grafmonument bestaat opnieuw uit levensgrote
uitbeeldingen van de edelman met zijn twee vrouwen. Bovenaan ligt Ferry de Gros met zijn eerste
echtgenote, onderaan ligt zijn tweede echtgenote. De kapel in de
Sint-Jacobskerk werd in 2014 grondig gerestaureerd en in zijn volle glorie
hersteld.
© Marc Willems (2014)
brugse.legenden@gmail.com
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.