In 1984 verscheen een prachtig boek van Johan
Ballegeer: “100 Brugsche legenden,
sprookjes, sagen, anekdoten, spook- en heksenverhalen”.
Op onnavolgbare wijze vertelt hij de Brugse legenden en verhalen.
Bij wijze van eerbetoon aan de in 2006 overleden auteur nemen we één van zijn mooiste verhalen hier nagenoeg integraal over.
Bij wijze van eerbetoon aan de in 2006 overleden auteur nemen we één van zijn mooiste verhalen hier nagenoeg integraal over.
Elk jaar op half-oogst, weer of geen weer, dragen de
Brugse maagdekens hun Lieve Vrouwke van Blindekens naar Onze-Lieve-Vrouw van de
Potterie. Nooit meer zullen ze dat verzuimen ... Die twee Lieve
Vrouwtjes zitten daar op hun tronen een heel jaar naar te verlangen.
Nu is het ooit eens gebeurd, lang geleden, dat de
processie niet uittrok en dat Onze Lieve Vrouw van Blendekens haar jaarlijks
bezoek aan die van de Potterie moet missen.
Dit jaar was het weer eens één van die slechte zomers.
Je hebt dat in Brugge. 't Is een ramp voor de koetsiers en de bootjesmannen, maar
de cafébazen varen er goed mee, want de toeristen blijven in de herbergen
zitten.
Die vijftiende augustus, ik ben het jaar vergeten,
regende het al van 's morgens voor de vroegmis. Gieten dat het toen deed! Uren aan een stuk! De mensen dromden samen in
de Kreupelenstraat. De jongens dicht tegen de meisjes aan. Ze droegen wijde
zwarte kapmantels over hun witte gesteven jurken, afgezet met Brugse kant.
Met geen tienen konden ze de zware kaars rechtop
houden, want de wind huilde als een briesende hond van de Smedenpoort naar 't
Zand.
“
’t Is dit jaar geen weer om een hond door te jagen”,
zei de pastoor van Blindekens, “we gaan
de processie moeten afgelasten.”
De kwezels waren erg blij dat de processie niet
doorging, maar ze toonden zich toch erg verontwaardigd, een kwestie van nog heiliger
te lijken dan de pastoor zelf.
“Hij
is zeker weer te gierig geweest om een mand eieren naar de Kolettientjes te
dragen”, fezelde Mance Pruttelinge op de pastoor doelend. Ze
had haar naam niet gestolen.
“Hoort
eens hier, hoort eens hier”, zei Leitje Panebroek, “het is onze Vrouwe haar eigen schuld, dat
't haar eigen schuld is. Ze kon toch zeker zelf wel schoon weer bestellen bij
Sinte Pieter, dat ze schoon weer kon bestellen zeg ik.“
De mensen luisterden naar Leitje, die alles altijd twee
keer zei, en naar Mance die meende dat 't geloof om zeep ging. Ze zagen niet
hoe Onze- Lieve-Vrouw haar wenkbrauwen fronste en dat het Jezuskind maar een
beteuterd gezicht trok.
De mensen gingen een borrel pakken in 't Wit Huis of in
't Nunnegat en trokken zich verder van het weer en de processie geen barst meer
aan. Tegen de tijd dat het avond en donker werd, dacht geen mens er nog aan…
Maar Onze-Lieve-Vrouwe wel. Zij wilde voor geen geld
van de wereld haar rendez-vous met Onze-Lieve-Vrouw van de Potterie missen. Die
zat nu beslist ongeduldig op haar te wachten.
Maria zette haar Kind op de grond naast haar troon,
sprong lenig op de kapelvloer en trok - nog steeds uitgedost in haar processiekleren
- door de Kreupelenstraat, de Lane en de Moerstraat en langs de reitjes naar de
Potterie aan de andere kant van de stad.
Waar ze voorbij kwam nam de wind af en hield het op met
regenen. De wolken schoven open en de maan zond een straaltje hemellicht naar
beneden opdat Maria toch niet zou struikelen over de Brugse kasseien.
In de Reie gingen de zwanen in postuur staan met hun
vlerken wijd open en hun nekken recht omhoog gestoken. En alle Onze-Lieve-Vrouwtjes
op de hoeken van de straten die zij passeerde, knikten minzaam naar hun
collega, terwijl de ]ezuskindjes met hun handjes zwaaiden naar dat van Blindekens.
De poort van de Potterie, met al zijn grendels en
sloten, ging vanzelf open. En dit keer zonder slepen of piepen. Onze Vrouwe van
de Potterie was helemaal niet verwonderd toen ze haar vriendin zag binnenkomen.
Ze stapte elegant van haar altaar en liep op die van Blendekens toe.
Wat de twee Lieve Vrouwtjes elkaar toen van middernacht
tot één uur in de morgen vertelden, zullen wij nooit weten ... Op haar terugweg
groette het Lieve Vrouwke van Blendekens al de andere Lieve Vrouwen die er in
Brugge staan: die met de Inktpot en die met de Platte Wereld, die van de
Metsershuizen, van de Halle, van Groeninge en van Spermalie en zelfs de vreemde,
zoals die van Lourdes, van Fatima, van Boulogne, van Loretto, van de Carmel,
Banneux en Woesten.
Een hele nacht was Onze-Lieve-Vrouw van Blindekens op
tramard. De volgende dag had je de
poppen natuurlijk aan het dansen ... Toen de zuster-kosteres de prachtige,
blauwe goudbrokaten mantel van Onze- Lieve-Vrouw wilde afstoffen en opbergen,
zag ze dat de zoom helemaal vol slijk zat. En dat de koetsen toen al door
paarden getrokken werden, kon je ook zien ...
En over het lieve gelaat van Onze-Lieve-Vrouw dat
vandaag zo moe en zo droef leek, liepen rode striemen en schrammen ... Het
kosteresje vluchtte schreeuwend de kerk uit om de pastoor en de kanunnik te
halen. In een oogwenk stond de Kreupelenstraat zwart van het volk. Niemand had
die nacht iets gezien en toch wilde iedereen beter weten dan zijn buurman wat
er gebeurd was.
Tot men aan de mouw van Onze-Lieve-Vrouw een ragfijne
gouden draad zag. Men volgde de draad. Heel Brugge door over pleinen en
bruggen, langs straten en reitjes, de hele lange weg van Blindekens naar de
Potterie ... Daar eindigde de draad aan het uitgerafelde kleedje van het
]ezuskind. 't Zat er in zijn bloot gatje ...
Maar die schrammen? En die rode striemen op haar
gezicht? “Het is van de duivel!”
preekte de pastoor. “De duivel heeft
willen beletten dat Maria aflaten zou verdienen voor de zielen in het vagevuur.”
Daar was natuurlijk niets van waar. Zou de duivel Maria
durven benaderen als ze haar Jezus op de arm heeft? Veel later heeft een heilig
patertje op zijn sterfbed bekend van waar de schrammen vandaan kwamen…
Onze-Lieve-Vrouw had het hem in een visioen verteld. Een
rozelaar, die de lieflijke geur van Onze-Lieve-Vrouw gewaar werd toen ze
passeerde, stak zijn lange takken uit om wat van dat wonderbaar parfum te vangen.
Ongewild kwetste hij Onze-Lieve-Vrouw. Sindsdien
ruiken de rozen te Brugge heerlijker dan waar ook ter wereld.
En sindsdien gaat de processie van Blindekens uit,
zonder schrikkelen, goed weer of slecht weer ...
Onze-Lieve-Vrouw ter Potterie (13de eeuw) Onze-Lieve-Vrouw van Blindekens (1330)
De
Brugse belofte
Op 15 augustus trekt, naar jaarlijkse gewoonte en al
meer dan zevenhonderd jaar, de “Blindekensprocessie”,door
de Brugse binnenstad. De “Brugse Belofte”
is een jaarlijkse processie die sedert 1304 (enkel met een onderbreking tussen
1796 en 1839) in Brugge op Maria Hemelvaart (15 augustus) wordt gehouden.
Het is een processie die een 36 pond zware kaars van de
kapel van de Onze-Lieve-Vrouw-van-Blindekenskapel via de oudste Brugse
stadsdelen naar de Onze-Lieve-Vrouw-ter-Potteriekerk brengt.
In 1304 beloofden de vrouwen van de Brugse ambachtslui
dat zij jaarlijks een kaars zouden offeren als hun zonen en echtgenoten
heelhuids van de slag bij Pevelenberg zouden terugkeren. Twaalf meisjes brengen
de kaars processiegewijs naar de kerk.
Andere bronnen beweren dat Filips van Tiëdi en zijn
Brugse strijdmakkers de belofte deden dat zij ieder jaar op 15 augustus, en ten
eeuwigen dage, aan O.L.-Vrouw-van-de-Potterie een kaars van 36 pond te zullen
offeren indien zij behouden naar Brugge mochten terugkeren. Zeker is dat graaf
Robrecht van Béthune, na zijn terugkeer uit Franse gevangenschap in 1305,
maatregelen nam om die belofte na te komen.
Bij de Smedenpoort veranderde hij een huis voor arme
reizigers tot een gasthuis voor blinden en gelastte het gasthuis ten eeuwigen dage tot het nakomen van die Brugse Belofte.
Een document uit 1418 vermeldt dat de deken en de aanvoerders van het
Onze-Lieve-Vrouwegilde en de verantwoordelijken van het gasthuis tot in de
eeuwigheid elk jaar op 15 augustus een kaars van 36 pond zouden offeren. De
bezittingen van het gasthuis stonden borg voor het uitvoeren van die belofte.
Over
Johan Ballegeer (Lissewege, 1927 - Lissewege, 2006)
Ballegeer werd in 1927 in het West-Vlaamse Lissewege
geboren. Hij was al jong in de ban van de geschiedenis en werd door zijn vader
gestimuleerd om schrijver en onderwijzer te worden. Hij stond jaren voor de
klas en schrijven werd zijn voornaamste hobby. Hij debuteerde in 1966 met Van
een wonder beeld, een boek dat hij samen met zijn leerlingen maakte. Daarna
zouden nog meer dan honderd boeken volgen, waaronder ook titels als Gids voor
Oud Brugge (1983), Gids voor de Zwinstreek (1984) en Stadhuis Brugge :
vrijmetselaarsmotieven, schoonheid en mysterie in de Brugse gotiek, de vrucht
van zijn onverminderde historische belangstelling. Hij was ook hoofdredacteur
van Rond de Poldertorens, een tijdschrift voor geschiedenis en archeologie, en
museumconservator.
Als onderwijzer zette hij zich in de jaren 1950-1960 af
tegen de toen op school gebruikte Noord-Nederlandse boekjes en ging hij zelf
jeugdliteratuur schrijven.
De meeste van zijn jeugdboeken zijn gesitueerd in het
Vlaamse verleden, van de oertijd in Tingis en haar witte wolf tot en met het
oorlogsjaar 1941 in Tamarah wil ook mee, zijn laatste boek (2002). Niet alleen
in deze twee maar in bijna al zijn boeken zijn doortastende meisjes de
hoofdpersoon. De achtergrond van hun avonturen kleurde hij met voetnoten en
verklaringen verder in.
‘Geen meiden aan boord!’ (1986), ook vertaald naar het
Frans en het Duits, werd zijn meest bekroonde werk met o.a. de Jacob Van
Maerlantprijs voor het jeugdboek (1987), de prijs van de Kinder- en Jeugdjury
Vlaanderen (1987) en de Staatsprijs voor Jeugdliteratuur (1989).
Naast de vele jeugdboeken schreef Johan Ballegeer ook
romans voor volwassenen en publiceerde hij honderden bijdragen over de
geschiedenis van Lissewege en de Zwinstreek. Over Brugge verscheen van zijn
hand o.m. ‘Gids voor oud Brugge’ (1983) en ‘Stadhuis Brugge’ (1987).
In ‘We trouwen als de keizer komt’ (1990) staat Lieven
Bauwens centraal, de Gentse industrieel bekend om het uit Engeland naar het
continent smokkelen van de “Mule Jenny”. Deze geperfectioneerde spinmachine en
de meegekomen Engelse technici liggen aan de basis van de Industriële Revolutie
en met name van de katoennijverheid in Vlaanderen.
‘De ridders van de Groene Tente’ (1970) is een verhaal
over de Groententers, een bende struikrovers, vogelvrijverklaarden die zich in
de Vlaamse bossen verschuilen. Ze worden bewapend door drie Gentse leiders om
de strijd aan te gaan tegen hertog Filips de Goede op het ogenblik dat deze in
1452 een belasting op het zout wil invoeren.
Een overzicht van de jeugdboeken van Johan Ballegeer
vindt u op
http://www.kjoek.nl/schrijver/johan-ballegeer.html
- Johan Ballegeer: “100 Brugsche legenden, sprookjes, sagen,
anekdoten, spook- en heksenverhalen”, Boekhandel Raaklijn – 1984, D 1984/0181/1
© Marc Willems (2014)
Brugse.legenden@gmail.com
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.