Of het om te spotten is met het heilig graf weet ik
niet, maar de heksen uit Brugge en omstreken hebben het hoekje van de
Balstraat, onder de toren van de Jeruzalemkapel, uitgekozen om maandelijks, bij
volle maan, de heksensabbat te vieren. Niet voor niets is een eind verder in de straat “De Zwarte Kat”!
Midden in de nacht, als Brugge slaapt, dansen en zingen
ze rond een blauw vuur dat zomaar uit de kasseien opvlamt en kussen ze de
duivel onder zijn staart. Er wordt gefluisterd dat ze zelfs vrijen met Lucifer,
maar niemand die het kan navertellen, want wie er ooit getuige van was werd
meegesleurd naar de hel.
De heksen maken een zalfje van gekookte, pasgeboren,
ongedoopte jongetjes. Door zich met die zalf in te smeren kunnen ze naar de
Balstraat vliegen waar ze met de duivel dansen en hem in de gedaante van een
bok of kater aanbidden.
Nu denk je misschien dat heksen allemaal lelijke, oude vrouwtjes
met kromme neuzen en al even kromme benen zijn, maar niets is minder waar. Dat
zijn ze alleen maar in sprookjesboeken om kleine kinderen bang te maken. Neen,
het zijn allemaal voluptueuze dames met lang blond of zwart haar, die op de
cover van een mannenblad niet zouden misstaan.
Nu gebeurde het op een keer dat een mannetje met een
grote bult op zijn rug te lang aan de toog in café Vlissinghe was blijven
hangen en hij, met een stevig stuk in zijn kraag, omstreeks middernacht via de
Jeruzalemstraat naar de Balstraat kwam gesukkeld.
Het was weer volle maan en de heksen dansten er al
zingend rond het blauwe vuur:
“Kinderen
van Arion, kinderen van Nerion,
kinderen van Ur, Balder en sater,
kinderen van de maan, dochters van Varaan,
zonen van Waldaan, noem de naam.
kinderen van Ur, Balder en sater,
kinderen van de maan, dochters van Varaan,
zonen van Waldaan, noem de naam.
Noem
de naam Arfistel, de naam Mefistel,
vouw het epistel, brand het en tel tot vier.
Satan is hier, Satan is hier,
Satan is hier, Satan is hier,
Satan is hier, Satan is hier.” (*)
vouw het epistel, brand het en tel tot vier.
Satan is hier, Satan is hier,
Satan is hier, Satan is hier,
Satan is hier, Satan is hier.” (*)
De bultenaar was erg in zijn schik met dat liedje. Hij
sprong in de ronde en danste mee met de heksen. Ze hielden hun wijde rokken tot boven hun heupen omhoog en trokken het ventje tegen zich aan. En nu eens
danste hij met de ene, dan weer met de andere, want ze waren allemaal even
verleidelijk. De bultenaar had in geen jaren meer zo heerlijk gedanst.
Toen ze moe gedanst waren en hun buiken plakten van het
zweet, zeiden de heksen onder elkaar: “Wat
heeft ie zijn best gedaan! Wat heeft ie goed gedanst. Daarvoor zullen wij hem
belonen. Wat zullen wij met hem doen?”
De jongste heks zei: “Laten wij hem van zijn bult verlossen, maar eerst moet hij de duivel
onder zijn staart kussen.”
Het mannetje trok niet eens zijn neus op want toen hij de staart van de duivel omhoog tilde rook het naar rozenblaadjes en lavendel. Duivels hebben de meest lepe trucs om mensen te misleiden. En zo kuste de bultenaar de duivel onder zijn staart terwijl de heksen krijsten van plezier. Ze pakten hem zijn bult af en hingen die aan de toren van de Jeruzalemkapel.
Het mannetje trok niet eens zijn neus op want toen hij de staart van de duivel omhoog tilde rook het naar rozenblaadjes en lavendel. Duivels hebben de meest lepe trucs om mensen te misleiden. En zo kuste de bultenaar de duivel onder zijn staart terwijl de heksen krijsten van plezier. Ze pakten hem zijn bult af en hingen die aan de toren van de Jeruzalemkapel.
Een tijdje later kwam het mannetje, dat van zijn bult
verlost was, in Café Vlissinghe een andere bultenaar tegen, en hij vertelde hem
wat hij die bewuste nacht had meegemaakt.
“En waar was dat?
Waar is dat gebeurd?” wilde zijn maat weten.
“Sla me dood, ik ben het vergeten”, loog de rechte bonenstaak.
“Sla me dood, ik ben het vergeten”, loog de rechte bonenstaak.
Zijn vriend zocht elke volle maan in Brugge naar de
plek waar de heksen dansten… op de Vismarkt, de Ankerplaats, de Burg, de
Eiermarkt, en nog zeven andere plaatsen waar men vroeger ketters of heksen op
de brandstapel had gezet. Nergens was ook maar één spoor van heksen te vinden.
Tot op een keer, het was een ijskoude winternacht kort
na Kerstmis, vond hij ze eindelijk in de Balstraat. In de volle maan wierp de
toren een zwarte schaduw op de grond waar de heksensabbat doorging. Het
mannetje sprong meteen mee in de ronde. Hij danste en krijste als een gek mee.
Hij wachtte zelfs niet af tot de heksen hem tegen hun bezwete boezems trokken
en kneep hen in de billen tot ze kraaiden van plezier.
“Hela!
Hola! Heisa!” schreeuwden de heksen. “Wat is dat met die kerel? Hoe gaan wij die
vent belonen?”
Toen zei één van de heksen: “Hij heeft heel bevallig gezongen en gedanst. Als hij de duivel onder
zijn staart heeft gekust zullen we ook zijn bult afnemen.”
De bultenaar bukte zich gretig, maar toen hij de staart
van de duivel omhoog trok stonk het zo walgelijk naar pek en zwavel dat hij
verschrikt achteruit deinsde.
“Doen! Doen!
Doen!” gilden de heksen. Maar hoe hij ook probeerde… de stank was niet te
harden. Daarop werden de heksen boos.
“Wat een geile
lafaard”, zegden ze, “die is het niet
waard dat we hem belonen. Wat zullen we met hem doen?”
Een hele knappe, valse heks herinnerde zich toen de
bult van de eerste bultenaar die nog aan het kruis van de Jeruzalemkapel hing.
“Laat ons hem die bult er ook maar
bijgeven” lachte ze. En zo gebeurde het dat het ongelukkige mannetje er nu
nog een bult bijkreeg. Nu had hij er één vooraan en één achteraan. En niemand
begreep hoe hij aan die tweede bult gekomen was, want hij durfde de waarheid natuurlijk
niet vertellen.
En als het nog eens volle maan is… mijd dan de
Balstraat in Brugge als de pest, want voor je het weet dans je mee in de ronde.
Misschien zou je dat wel willen, maar wellicht zit je nadien ook met een bult opgescheept.
(*) tekst: Boudewijn
de Groot, “Heksensabbat” op de LP
“Nacht en ontij” (1969)
Dit verhaal vertoont veel gelijkenis met de variant uit
Beernem op de “Legende van de Hellewagen”
die we elders vertellen. (zie aldaar)
Johan Ballegeer vertelt een derde variant in “100 Brugsche legenden, sprookjes, sagen,
anekdoten, spook- en heksenverhalen” – Raaklijn, 1984
Deze onzedelijke kus (osculum infame) tijdens de
heksensabbat
is nog te zien op een 16de-eeuwse houtsnede.
is nog te zien op een 16de-eeuwse houtsnede.
Heksen
en heksenverbranding
Angst voor beheksing is van alle tijden, maar de
heksenjacht groeide in de zestiende eeuw uit tot een massahysterie waaraan de
Kerk en de autoriteiten volop deelnamen.
Het voornaamste geloofspunt van de Kerk was dat ieder mens een leven lang de speelbal is van een strijd tussen engelen en duivels, en dat de uitkomst van de strijd op Aarde het eeuwige lot na de dood zal bepalen.
Het voornaamste geloofspunt van de Kerk was dat ieder mens een leven lang de speelbal is van een strijd tussen engelen en duivels, en dat de uitkomst van de strijd op Aarde het eeuwige lot na de dood zal bepalen.
De angst voor heksen had te maken met de sterke vrees
die de mensen hadden voor de macht van de duivel. Men geloofde dat heksen in
groepen samen met hun duivels samenkwamen op een zogenaamde heksensabbat. Daar
konden ze door de lucht heen vliegen, omdat ze ingesmeerd waren met heksenzalf,
een mengsel waarvoor onder andere vet van ongedoopte (en door de heks
vermoorde) baby’s voor nodig was.
De meeste heksen waren arme en oudere vrouwen, die vaak
alleenstaand waren. Zonder de bescherming van een man waren ze een gemakkelijk
doelwit. Andere vrouwen uit dezelfde familie werden snel ook verdacht. Als je
moeder als heks was veroordeeld, kon je maar beter naar een andere streek
verhuizen! De enkele mannen en kinderen die op beschuldiging van hekserij voor
de rechtbank kwamen, waren allemaal familieleden van reeds veroordeelde heksen.
Telkens wanneer iemand beschuldigd werd van hekserij,
werd die persoon lichamelijk onderzocht, in de hoop een duivelsteken aan te
treffen. Het teken, door de duivel aangebracht, gold als aanwijzing van schuld
aan contact met de duivel. Deze plek was gemakkelijk te herkennen, omdat het
ging om een ongevoelige plaats op het lichaam. Wanneer de beul of chirurgijn
hierin prikte en de beschuldigde voelde niets of het bloedde niet, wees dit op
een duivelsmerk. (Stéphanie Van Roosendael, in “Heksenvervolgingen in de nieuwe tijd”)
Het hoogtepunt van de heksenvervolging in Vlaanderen is
te situeren in de periode tussen 1593 en 1615. In de zeventiende eeuw kwam er
meer en meer kritiek op heksenprocessen, o.m. door de wetenschappelijke
vooruitgang.
Rond de twaalfde eeuw waren heel wat sekten en ketterse
groeperingen ontstaan, die een bedreiging vormden voor het katholieke geloof:
sekten zijn 'des duivels', want ze ondermijnen het rooms-katholieke geloof.
Bij het begin van de inquisitie in de dertiende eeuw
werden ketters en heksen op één hoop gegooid. De pauselijke bul 'Summis desiderantis affectibus' (1484)
drong aan op heksenvervolging, maar de echte heksenjacht is pas honderd jaar
later begonnen.
Een van de beproefde methoden om een heks te herkennen
was de zogeheten waterproef. Dit was een godsoordeel. Een godsoordeel diende om
de schuld van de aangeklaagde vast te stellen. God zou een onschuldige immers
zeker redden. Bij de waterproef werd de arme drommel die beschuldigd was van
hekserij met gebonden handen en voeten in het water gegooid. Als de vrouw bleef
drijven was het een heks en werd ze gemarteld of meteen ter dood gebracht. Zonk
ze dan was ze onschuldig en werd ze met een touw naar boven getrokken en mocht
naar huis als ze ondertussen al niet verdronken was.
Een ander godsoordeel was de vuurproef: de
heksenvervolgers waren ervan overtuigd dat een vrouw die een verbond met de
duivel had gesloten en dus een heks was, niet makkelijk kon verbranden. Dus
moest een van hekserij verdachte blootsvoets over hete kolen lopen of zij kreeg
een hete staaf in haar hand of rug gedrukt. Als diegene blaren kreeg, dan was
je geen heks en kwamen er wel blaren dan was je dus wel een heks.
Ook de weegproef werd veelvuldig toegepast om een heks
te herkennen. Immers een heks kon niet zwaar wegen, hoe zou ze anders op een
bezem kunnen vliegen. De verdachte werd helemaal uitgekleed om te voorkomen dat
de “heks” zware dingen onder haar kleren zou kunnen verbergen om zodoende
zwaarder te lijken. Ze kreeg dan een soort wit kleed aan en dan gewogen. Woog
de vrouw te weinig naar het oordeel van de inquisiteurs dan stond het vast dat
ze een heks was.
Godsgerichten (het tweegevecht, de vuurproef, de
waterproef, de weegproef) werden door paus Innocentius III verboden in 1215,
maar men ging gewoon door met de proeven.
Heksensabbat, Nicolaas de Clerck (1612)
Heksensabbat, Nicolaas de Clerck (1612)
Heksenverbrandingen
in Brugge
In Brugge hadden een 24-tal heksenverbrandingen plaats
waarvan er enkele gedocumenteerd zijn. (bron: Wikipedia)
Margriete
Achtels (Sint-Joris-ten-Distel - Brugge, 1468) was een
slachtoffer van de heksenvervolging in Europa. De beschuldiging luidde dat zij
op bovennatuurlijke wijze verscheidene mensen had vergiftigd. De rechtbank van
de Proosdij van Brugge veroordeelde haar op 1 oktober 1468 tot het levend
verbranden aan een staak. Tot afschrikwekkend voorbeeld werd haar verkoolde
lijk nadien op een rad aan de rand van de weg tentoongesteld.
Mayken Karrebrouck (? - Brugge, 1634) werd gefolterd en kwam in Brugge op de brandstapel terecht. Samen met Mayken Luucx en Cathelyne Verpoort, alias Calle Besems, die datzelfde jaar ook verbrand werden, zou Mayken Karrebrouck op verschillende plaatsen met duivels gedanst hebben. Zij had daarbij een zestal keren met de Vijand “geboeleerd”. De duivel was 'in de ghedaente van een mensche, maer zijn nature was cout ende niet als van een uprechte mensche'.
Jehanne Couvel (? - Brugge, 1612) gaf toe dat de duivel haar 'van de weg' geleid had en dat ze met hem 'te doen' had. Zij getuigde 'dat hij zeer koude van conversatie was'.
Mayken Karrebrouck (? - Brugge, 1634) werd gefolterd en kwam in Brugge op de brandstapel terecht. Samen met Mayken Luucx en Cathelyne Verpoort, alias Calle Besems, die datzelfde jaar ook verbrand werden, zou Mayken Karrebrouck op verschillende plaatsen met duivels gedanst hebben. Zij had daarbij een zestal keren met de Vijand “geboeleerd”. De duivel was 'in de ghedaente van een mensche, maer zijn nature was cout ende niet als van een uprechte mensche'.
Jehanne Couvel (? - Brugge, 1612) gaf toe dat de duivel haar 'van de weg' geleid had en dat ze met hem 'te doen' had. Zij getuigde 'dat hij zeer koude van conversatie was'.
Mayken
Luucx (? - Brugge, 1634) bekende, na enkele uren pijniging
met de halsband, dat zij op verschillende plaatsen met duivels en andere
tovenaressen had gedanst. Mayken Karrebrouck en Cathelyne Verpoort, alias Calle
Besems, waren daar eveneens bij betrokken. In 1634 kwamen deze drie vrouwen in
Brugge op de brandstapel terecht.
Literatuur
over Hekserij in Vlaanderen.
Dries Vanysacker: “Hekserij
in Brugge. De magische leefwereld van een stadsbevolking, 16de-17de eeuw.” 1988, ISBN: 9789069660356 Brugge, Marc Van de Wiele / Genootschap voor Geschiedenis, 1988.], Paperback.
204 pp.: ill. 24 cm.
Dries Vanysacker: “Het
aandeel van de Zuidelijke Nederlanden in de Europese heksenvervolging (1450-1685)”
www.ru.nl/publish/pages/619212/2000_4_vanysacker_d.pdf
Het heksbeeld in Vlaanderen. Van brandstapel tot
barricade: http://www.rosadoc.be/pdf/factsheets/nr6.pdf
Stéphanie Van Roosendael, “Heksenvervolgingen in de
nieuwe tijd”: http://doks.khleuven.be/doks/do/files/FiSe413e0ac71854e734011855f349c60c52/Eindwerk%20heksenvervolgingen.pdf?recordId=SKHL413e0ac71854e734011855f349c60c51
Monika Triest en
Lou Gils: “Met De Duivel Naar Bed, heksen in de Lage Landen.” ISBN10 9056174401
© Marc Willems (2014)
brugse.legenden@gmail.com
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.