woensdag 31 december 2014

De nieuwjaarsnacht van de standbeelden.

364 dagen per jaar staan de Brugse standbeelden onbeweeglijk op hun sokkel. Zelfs in de zomer! Ze krijgen er dan nog concurrentie bij van levende standbeelden die hopen met hun kunsten de passanten tot vrijgevigheid te verleiden.

Maar één keer per jaar is het anders. In de Silvesternacht krijgt het koude brons of de harde steen een warme ziel en gaan de standbeelden mekaar een gelukkig nieuwjaar wensen. Geen mens die daar iets van merkt natuurlijk. Iedereen is dan druk in de weer om nog een laatste cadeautje in te pakken of om een lekkere feestmaaltijd te bereiden.

Enkel de vogels zijn op de hoogte van dit rendez-vous van de standbeelden. Ze werken er zelfs aan mee door snel berichtjes van het ene naar het andere beeld te brengen. Standbeelden kunnen namelijk niet sms’en of twitteren. Pieter De Coninck heeft wel een Facebook-pagina, maar er is meer dan één koe die “Blaar” heet…

Het was koud en het begon zachtjes te sneeuwen die oudejaarsavond. De winkels hadden de deuren gesloten en de laatste koopjesjagers haastten zich naar huis. En zo gebeurde het dat een meeuw, die op het hoofd van Jan Breydel zat, het plots te warm onder de voeten … euh… poten kreeg. Ze hoorde Jan tegen zijn kompaan zeggen: “Pieter, mijn tenen beginnen weer te tintelen en het Vlaamse bloed stroomt weer door mijn aderen. Het is zover jongen! Over enkele uren luidt de klok van het belfort het nieuwe jaar in.”

“Ik voel het ook,” antwoordde Pieter De Coninck terwijl hij de armen strekte. Een heel jaar lang stond hij met een perkamentrol in de hand en had hij het gevest van Jans zwaard vast. Een mens zou van minder stijve spieren krijgen. “spring jij eerst?”

Jan Breydel hurkte eens diep door de stevig gespierde benen, sprong en kwam kletterend op de kasseien voor de sokkel terecht. “Aai, die maliënkolder spant al meer dan 120 jaar rond mijn lichaam. Ze mochten wel eens iets comfortabeler uitvinden…” jammerde hij. Maar toen kreeg hij Le Panier d’Or in de gaten. “Fransen! Sla dood!” schreeuwde hij, en hij zou er binnengestormd zijn en de nietsvermoedende restaurantbezoekers de woorden “Schild en vriend” hebben doen zeggen, ware het niet dat Pieter De Coninck hem nog net op tijd bij zijn mouw trok om hem tegen te houden.

Laat maar,” zei hij, “de Fransen vormen al lang geen bedreiging meer. Kom, laat ons liever een bezoek brengen aan meester Van Eyck. Misschien is hij – net als vorig jaar – onze afspraak vergeten.”

En zo stapten ze, arm in arm, samen door de sneeuw. Hier en daar stond nog een straalbezopen Engelsman op de kerstmarkt van een glas Duitse Glühwein te nippen, en eentje was nog net nuchter genoeg om “Good evening gentlemen, God save the… ” te zeggen. Maar verder kwam hij niet, want toen hij die twee stoere Vlamingen richting Vlamingstraat zag trekken keek hij nogmaals in zijn glas en vroeg zich af hoeveel hij er al gedronken had.

Kijk, daar heb je meester Jan van Eyck!” Jan stond – net als vorig jaar – te slapen. Hij was moe want hij stond er ook al van 1878 te schilderen. “Jan, word wakker slaapkop!” bulderde Jan Breydel, “het is oudejaarsavond man, ’t is geen moment om van madonna’s en kanunniken te dromen!”.  Meester van Eyck opende verbaasd de ogen. Hij leek wel van het lam gods geslagen. “Is het al weer zover?” zei hij. “Dan wordt het hoog tijd om mijn collega Hans Memling te halen. De anderen zullen ook al op ons wachten.”

Vanuit het Genthof kwam Memling reeds aangestapt. Jan Van Eyck was groen van jaloezie uitgeslagen omdat zijn collega uit wit marmer was gebeeldhouwd terwijl hijzelf uit galvanoplastiek vervaardigd was. Maar omdat de oudejaarsnacht geen geschikt moment is om over materiaalkeuze te discuteren vielen ze mekaar in de armen en Hans vroeg wat Jan vond van de hedendaagse schilderkunst en of ze tijd zouden hebben om de tentoonstelling van Pablo Picasso in het Oud Sint-Jan te bekijken.

“Laat ons eerst maar eens gaan kijken of we die nieuwe olieverf kunnen kopen bij Nathalie de Meester in de Eekhoutstraat.” riposteerde Jan, “we moeten toch in de buurt zijn om de heilige Johannes Nepomucemus van zijn sokkel te helpen.” Sedert hij in 1795 door de Franse revolutionairen in de Reie werd gekieperd zag de Tsjechische heilige sterretjes en durfde hij haast geen voet meer te verzetten.

Plotseling hoorden ze een hels lawaai. Alle beelden van de Poortersloge sprongen tegelijk uit hun nissen naar beneden: Galbert van Brugge, Gervaas van Praet en vele anderen. Zelfs het beertje van de loge wilde meespringen, maar het vooruitzicht van een hernieuwde confrontatie met die andere beer, graaf Boudewijn I met de ijzeren arm,  deed hem uiteindelijk van gedacht veranderen. Eén keer aan een boom gespijkerd  worden is voldoende, ook voor een legendarische beer. En daarbij…hij was ook niet meer van de jongste. Men zei zelfs dat hij de oudste inwoner van Brugge was…

“Kijk wie we daar hebben!” riep Breydel uit. Vanuit de Academiestraat kwamen de apostelen Petrus en Paulus aangewaggeld. Ze hadden er al een hele wandeling vanaf de kathedraal opzitten en ze  hadden op de Markt enkele baantjes getrokken op de ijspiste. Petrus was daarbij zo hard op zijn keikop gevallen dat hij nog sterretjes zag, en Paulus moest hem ondersteunen. “Goede vrienden, “ riep Paulus, “hebben jullie mijn brieven niet gelezen? Dit jaar komt Simon Stevin ook naar het feestje.”  

Hij had dit nog maar net gezegd of daar kwam een stoere ruiter te paard aangalopperen.
“Gegroet, majesteit, koning der Belgen! Blij dat U ook op de afspraak bent vanavond.” zei meester Memling. Blij dat ik even van mijn sokkel kan komen”,  antwoordde koning Albert I, “al een maand lang draait men mij een rad voor de ogen. Een mens zou er duizelig van worden. Waarheen gaat de tocht vanavond heren?”


“Dit jaar zijn we allemaal uitgenodigd bij Maurits Sabbe aan het Minnewater,” zei Paulus, “ik stel voor dat we allemaal daarheen trekken. Simon Stevin zal vuurwerk meebrengen. Onderweg kunnen we ook Frank Van Acker meenemen.”  Frank had – net als zijn vader op het Achiel Van Ackerplein - geen been om op te staan. Het moet een familietrekje geweest zijn…

En zo vertrokken ze, allemaal samen, door de steeds dikker wordende sneeuw. Ze stapten zachtjes zingend over het Sint-Jansplein naar de Philipstockstraat.  Bierkoning Cambrinus kwam hen lachend tegemoet, een pint schuimend bier in zijn hand. “Hé makkers, ik heb net een vat Brugse Zot ingeslagen. Drink er één mee op mijn gezondheid!” riep hij. Omdat een standbeeld dorst krijgt van een heel jaar stil te staan sloegen ze zijn aanbod niet af en dronken met volle teugen van het bier. En toen ze weer verder trokken was het al veel later en zongen ze al stukken luider. Onder de bomen van de Burg stonden De geliefden nog altijd in mekaars ogen te kijken. “Laat ze maar,” zei Petrus, “die twee hebben enkel oog voor mekaar. Ooit vallen hun maskers wel af.”

En zo stapten ze verder naar het stadhuis. Alle nissen waren leeg. Alle beelden waren weg.  Ook de beelden op de gevel van de voormalige Burgerlijke Griffie en de Proosdij waren niet meer te zien: Vrouwe Justitia, Mozes, Aäron, koning Salomon, Leda met haar twee kinderen Castor en Pollux, en nog een resem mythologische figuren waarmee je een hele boekenplank zou kunnen vullen.

We moeten toch maar een beetje opschieten”, zei Hans Memling, “ze zijn al vertrokken. Straks komen we nog te laat.”

Dus versnelden ze de pas.  Maar op de hoek van het stadhuis en de Blinde Ezelstraat konden ze niet nalaten eerbiedig te knielen en hoofs te knikken voor het beeld van Maria met de inktpot.  “Wees gegroet Maria, vol van genade etc.…etc.…” Maria kon helaas niet mee.  Ze had geen babysit kunnen vinden voor het kind Jezus, en Jozef was, als naar gewoonte, nergens te bespeuren.

Aan de Vismarkt namen ze Frank van Acker op hun schouders en stapten verder naar de Steenhouwersdijk, naar Niobe. Ze lag naakt naar haar contactlenzen te zoeken, haar blote ‘jeweetwel’ bedekt met een laagje sneeuw.  “Hé, schoan wuvetje, ’t is oedejoar wi, go je gie azo no Sabbe? riep Cambrinus naar de overkant. Niobe wou wel, maar zonder kleren in de nabijheid van apostelen, heiligen en pastoors naar een feestje…?  Daar moesten vodden van komen. Ah, waarom had Permeke haar in haar Evakostuum afgebeeld, terwijl ze zo’n mooie jurken in haar kleerkast hangen had?

Toen ze aan de Dijver gekomen waren zagen ze plotseling … een zwarte zwaan op het water.  “Heb je me nou !” riep Nepomucemus, “daar heb je Burilda Lanchals weer. Welkom lieve vriendin. Ga je met ons mee?”  Pas toen bemerkten ze aan de boorden van het water een rare vogel. Hij had een vogelkooi in de hand en keek onophoudelijk naar Burilda.

Papageno! Schaam je!” riep Pieter De Coninck, “het is nu niet het moment om vogels te vangen. Daarenboven… het arme beest is deze zomer al genoeg opgejaagd geweest. Laat ze nu maar, en kom mee met ons.”

“Laat ons door de Hof Arents gaan,” zei Nepomucemus, “dat is een stuk dichter. En we kunnen ondertussen ook Juan Luis Vives en de spelende Putti oppikken.”  Maar toen ze aan de poort van de Hof Arents gekomen waren bleek die op slot. Gelukkig maar! Op het plein raasden de Ruiters van de Apocalyps als gekken tussen de haagjes, alsof het einde van de wereld nu al was aangebroken. “Arme Vives…” stamelde Jan Breydel, “Hij kan het feestje wel vergeten. ’t Is elk jaar hetzelfde… ze moesten er toch eens aan denken om hem een ander plekje te geven. Hij staat hier ook een heel jaar in de schaduw… en dat voor zo’n wijs man.”

“Gelukkig hoeven we ons om de Putti geen zorgen te maken”,  antwoordde de apostel Petrus, “die vliegen wel op eigen vleugels.” Dus maakten ze een ommetje langs het Guido Gezelleplein. De priester-dichter stond er, zoals steeds, weemoedig en mistroostig voor zich uit te staren. Geen wonder, de meeuwen en de duiven hadden zijn kale knikker als ideale pleisterplaats uitgekozen. En pleisteren deden ze. Het was net alsof arme Guido boter op het hoofd had. Het waren toen al barre tijden voor pastoors.

Hé, eerwaarde, wat staat ge daar te staren?” Stop nu het brevieren en laat ons samen nieuwjaar vieren”,  riep Jan Breydel. Gezelle antwoordde heel toepasselijk:

“ 't Nieuwjaar! Och! 't is altijd 't oude:
zitten beven van de koude;
dan, deur slijk en moze gaan;
later, in de zonne braên;
als het zwijn zit in de kuipe,
't keerske brandt al in de puipe;
en, van zo de winter fluit,
't keerske is dood, en 't jaar is uit!”


En toen stapte hij eerbiedwaardig van zijn sokkel, zoals enkel pausen, bisschoppen en pastoors dat kunnen, zette zijn breedgerande hoed op en gaf een arm aan de apostel Paulus. Die was ook een schrijver geweest. Met hem kon hij praten…

En zo stapten ze verder langs de Onze-Lieve-Vrouwekerk richting Oud Sint-Jan.  Daar kwamen twee broeders door de poort. Ze groetten beleefd, niet zonder iedereen een vredeskus te geven. “Vrede zij met U…vrede zij met u… vrede zij met u…” Het bleef maar duren, maar niemand durfde hen tegen te spreken. Er is al genoeg oorlog in de wereld. Vandaag de dag kon de wereld best wel wat meer vrede gebruiken. Dus antwoordden ze stuk voor stuk: “En met U… en met u… en  met u…”

Ze stapten via de Katelijnestraat naar het Stoofstraatje, waar het zo nauw is dat ze achter mekaar moesten lopen en waar Cambrinus vertelde over de badstoof die vroeger in dat straatje was, en hoe geestig het er toen aan toeging. Gezelle begreep niet waarom ze plots allemaal in een bulderende lach schoten, want hij had staan dromen voor de etalage van het pralinewinkeltje. Hij was altijd een zoetmondje geweest…

“Straks slaan de klokken twaalf uur en komen we nog te laat voor het moment suprême” zei Jan Breydel, en  hij excuseerde zich onmiddellijk voor de Franse uitdrukking. “We konden best wel een koets gebruiken.” zei hij. Zijn woorden waren nog niet koud of daar kwam Prometheus van het Walpein aangereden. Pegasus, zijn gevleugelde paard, trok de koets door de lucht. “Stap in!”,  riep Prometheus, “Leda en Zeus, schuif een beetje op! Iedereen kan er bij.”

En zo vlogen ze, het hele bonte gezelschap, in de koets van Prometheus naar Maurits Sabbe aan het Minnewater. Het was er een drukte van jewelste. Alle beelden van Brugge waren er op afspraak: De man met de pelikaan van de Unesco Rotonde, Georges'tje van de gilde… Oscar Romero die er een beetje houterig uitzag… de fietsers, de vissers en de badende dames van ’t Zand… en Hendrick Pickery himself.  Jan van Eyck en Hans Memling wilden hun schepper meteen in de armen vallen. Maar helaas had Gustave, de zoon van de beeldhouwer, die er vergeten aan te zetten toen hij het beeld van zijn vader had gemaakt.

Maria van Bourgondië was er ook. Ze was helemaal alleen op haar paard van het Muntplein naar hier komen rijden. Ze had traag gereden om niet van haar paard te vallen - in 1482 was dat eens verkeerd afgelopen – maar ook om de vele flessen Chablis en Beaujolais die ze had meegebracht niet te breken. Op oudejaarsavond mag een mens al eens glaasje drinken. Eenmaal Bourgondiër… altijd Bourgondiër.

De zwanen van het Wijngaardplein wisten niet wat ze zagen toen ze Burilda naast de Griekse oppergod Zeus – vermomd als zwaan - uit de koets zagen stappen. “Meisje toch,” zegden ze, “weet je wel wat voor een vrouwenverleider die kerel is?”  Maar daar had Burilda geen oren naar, want ze wist wel dat de anderen groen van jaloezie waren.

“Mijn God! We zijn iemand vergeten!” riep Jan Breydel, “Ay Marieke Marieke je t'aimais tant…” zei hij, en weer schaamde hij zich een beetje.  “Het arme kind! Ze moet het nu wel erg koud hebben in haar korte rokje en haar dunne lijfje”,  zei de bink met een krop in de keel. Stoere bast … klein hartje…

Ik zal haar halen,” zei Prometheus. “Begin alvast maar het vuurwerk klaar te zetten en de flessen te ontkurken. Ik ben zo terug!”


En net was Prometheus met Marieke aangekomen of de klok van het belfort sloeg twaalf keer. Heel traag, al was het om de feestvierders de kans te geven wat langer te kussen. Nooit hebben de zusters van het begijnhof een mooier vuurwerk boven het Minnewater gezien. De ooh’s en de aah’s waren niet uit de lucht.

Guido Gezelle schudde zomaar een gedicht uit zijn mouw:

Ik  wensche u wat ik zelf betracht:
bij dage werk, en rust bij nacht;
als g’honger hebt, een bete brood;
als dorst u kwelt, geen waternood:
geen schulden als die ge effen kunt
betalen met gepaste munt;
en heel dit jaar, zoo ‘t gaat en staat,
geen tandzeer. Is ‘t daar al meê? Ja ‘et.”


Iedereen applaudisseerde, en er werd nog tot in de vroege uurtjes feest gevierd daar aan het Minnewater. Er werden verhalen verteld, herinneringen opgerakeld, er werd gedanst, gedronken en gezongen. En toen de eerste zonnestralen boven het Minnewater de eerste dag van het nieuwe jaar aankondigden slenterde iedereen moe gefeest terug naar zijn of haar sokkel.

Weet je wie we niet gezien hebben…?” zei Pieter De Concink tegen Jan Breydel toen ze weer goed en wel in het midden van de Markt stonden? “De meermin van de fontein op ’t Zand!”.

Nu je ’t zegt!” antwoordde Jan Breydel weer met een krop in de keel. Als het over vrouwen ging had hij een klein hartje, die vechtersbaas. “Gelukkig heeft ze het vuurwerk op ’t Zand gezien”, zei hij. 

Hopelijk moet ze daar niet weg…” antwoordde Pieter. En toen werden ze weer koud en zwegen ze stil….
(tekst: Marc Willems)




De Brugse standbeelden.

Het is niet de bedoeling in het kader van dit verhaal alle standbeelden te bespreken. Enkele willen we toch de revue laten passeren:

Het beeld van Jan Breydel en Pieter de Coninck in het midden van de Markt te Brugge is van Paul Devigne,  een Gentenaar nota bene.




Het standbeeld werd opgericht in 1887, de periode van het historisch romantisme. Bovendien stonden de helden sinds de publicatie van De leeuw van Vlaanderen van Hendrik Conscience weer volop in de belangstelling. Door de wrijvingen tussen het Vlaamsgezinde Breydelcomité en het Franstalige stadsbestuur is het standbeeld twee keer ingehuldigd geweest: op 11 juli 1887 en officieel op 15 augustus van hetzelfde jaar. Tijdens die officiële inhuldiging sprak Leopold II voor het eerst Nederlands in het openbaar.

Jan Breydel was een verzetsstrijder in het begin van de 14e eeuw in Brugge. Hij was slager van beroep. Hij symboliseert de vrijheidsdrang van de middeleeuwse Vlaamse poorters tegenover de adel.

Mogelijk leidde Jan Breydel samen met Pieter de Coninck de Brugse Metten, een opstand tegen Filips IV de Schone, die leidde tot de Guldensporenslag, maar van beiden is dit zelfs zeer twijfelachtig. Twee weken voordien immers was Pieter de Coninck met de dood bedreigd geweest door de Bruggelingen en moest hij vluchten naar Zeeland. Hij komt pas terug, samen met Willem van Gulik, op 23 mei 1302, dus ná de Brugse Metten van 18 mei, en wordt nu triomfantelijk in Brugge ingehaald. Van Jan Breydel is er zelfs in de kronieken over de gebeurtenis geen sprake.
Brugse stadsrekeningen tonen wel aan dat Jan Breydel op 8, 9 en 10 juli 1302 aanwezig was in Kortrijk, waar hij, zoals diverse andere beenhouwers, een paar varkens en wat varkensvlees aan de troepen leverde. Op basis hiervan nemen sommigen aan dat hij op 11 juli ook daadwerkelijk heeft meegevochten in de Guldensporenslag. Ook dat is twijfelachtig.

De beeld van Jan van Eyck is van Hendrik Pickery (Brugge, 1828 - 1894).




Om de wereldbefaamde Brugse schilder Jan van Eyck (1370-1441) te eren werd op het plein dat zijn naam draagt in 1856 een marmeren beeld van Jan Calloigne geplaatst. Dit kunstwerk bevindt zich thans op de binnenkoer van de academie. Het huidige beeld dateert uit 1878 en werd ontworpen door Hendrik Pickery, het voetstuk is een ontwerp van stadsarchitect Louis Delacenserie.

Hendrik Pickery is in Brugge vooral bekend als beeldhouwer en leraar aan de toen bestaande Vrije Academie voor Schone Kunsten te Brugge. Hij was de zoon van bakker Albert Pickery en Barbara Dubois. De bakkerij, eerst gevestigd aan de Langerei, later aan de Eiermarkt, was vooral vermaard voor het bakken van Noeuds de Bruges of Brugse achten. Het borstbeeld van Hendrick Pickery, van de hand van zijn zoon Gustave, staat aan de Begijnenvest te Brugge.




Ook het beeld van Hans Memling op de Woensdagmarkt is van Hendrik Pickery.




Het standbeeld van Simon Stevin op het Simon Stevinplein werd met grote plechtigheid en feestelijkheden onthuld op 26 juli 1846. Er was echter een ernstige tegenslag, doordat het bronzen standbeeld waarvan de opdracht was gegeven aan beeldhouwer Eugène Simonis niet klaar was. Om het feest te redden werd dan maar inderhaast een gipsen beeld gemaakt door de Brugse beeldhouwers Auguste Derre, Dominique Van Weydevelt, Henri Pickery en Jules Van Nieuwenhuyze. Het in brons gekleurde beeld werd op de dag van de inhuldiging op het voetstuk geplaatst, een pomp uit het voormalige Westvleeshuis. Het bronzen beeld werd pas in september 1847 geleverd en geplaatst.




Op zondag 4 augustus 1950 werd het standbeeld Maurits Sabbe ingehuldigd bij het Sashuis aan het Minnewaterpark te Brugge, waar het nog altijd staat. Maurits Sabbe was een Vlaamse schrijver van zovele aangename lectuur en toneelwerken. Geboren te Brugge op 9 februari 1873 en overleden te Antwerpen op 12 februari 1938.  Het beeld is van de hand van Octave Rotsaert, die ook de ontwerper was van de Bizons op de Canadabrug/buffelbrug, het beeld de Pax (Oud Sint-Jan) en het ruiterstandbeeld van koning Albert I.

De PAX werd gemaakt voor een jaarlijkse tentoonstelling te Parijs in 1924. Het beeld heeft trouwens een prijs in de wacht gesleept.  Het kunstwerk stelt twee broeders voor die elkaar omhelzen en de vredeskus geven.  Het kunstwerk werd daarna ergens in de atelier van de kunstenaar gezet, het was immers ontworpen in plaaster.  In 1947 werd het standbeeld in brons gegoten en sindsdien staat op de site Oud Sint-Jan.




De beelden van Petrus en Paulus voor de kathedraal te Brugge zijn van Pieter Pepers.
Dit beelden werden gemaakt in 1765. De opdrachtgever was de toenmalige bisschop Joannes Robertus Caïmo. "Den bisschop die voor hem seer genegen was heeft hem (= P. Pepers) doen maecken twee colossaele beelden van de HH. Petrus en Paulus, om die te stellen in den hof van sijn kasteel, ligghende ter prochie van sinte Cruys, eertijds genaemt het Casteel van Royeghem..."  Later kwamen de beelden op het binnenplein van het bisschoppelijk paleis en sedert 1970 staan ze op hun huidige locatie. Ook het beeld van de heilige Nepomucemus en de monumentale pomp op de Eiermarkt zijn van Pieter Pepers.




Nadat in 1906 een praalgraf was opgericht op het Brugs kerkhof, om er het stoffelijk overschot van Guido Gezelle in te bewaren, besliste men ook in de binnenstad een monument ter zijner nagedachtenis op te richten. Het initiatief hiervoor werd in de eerste plaats genomen door het Davidsfonds.




Het werd een levensgroot bronzen standbeeld door de beeldhouwer Jules Lagae  (1862-1931). Het werd in 1930 ingehuldigd, in aanwezigheid van koning Albert I en koningin Elisabeth. Het monument werd geplaatst op het plein dat tot dan de naam Onze-Lieve-Vrouw-Kerkhof Noord droeg. In 1963 besliste het stadsbestuur de naam te veranderen in Guido Gezelleplein.

Papageno, die voor de ingang van de stadsschouwburg staat,  is een personage dat optreedt in de vaudeville Die Zauberflöte van W.A. Mozart. Papageno is een vogelvanger en bekleedt tevens de komische rol in de opera. Hij is een bangerik en niet al te snugger en daarmee meteen de tegenpool van de heroïsche hoofdfiguur Tamino. Hij heeft wel een goed hart en wordt hiervoor beloond: hij vindt uiteindelijk het meisje van zijn dromen, 'Papagena' genaamd.  Het beeld is een ontwerp van Jef Claerhout. Het werd ingehuldigd in 1980 bij de heraanleg van de Vlamingstraat.
Jef Claerhout tekende ook voor Marieke (Jacques Brel) aan de Coupure en voor het beeld op het Walplein: Zeus Leda Prometheus en Pegasus bezoeken Brugge.


Dit beeld van beeldhouwer J. Claerhout werd door toenmalig burgemeester Frank Van Acker geschonken aan de koetsiers. Het stelt een paard met koets voor en daarin een koetsier en twee passagiers. Zoals de titel doet vermoeden haalde de kunstenaar zijn inspiratie vooral uit de Griekse mythologie.

Pegasos, het gevleugelde paard, ontstond uit een liefde tussen de Medousa en de zeegod Poseidon. Prometheus stal het vuur bij de Olympische goden en schonk het aan de mensen, die leerden metaal te bewerken en een technische beschaving te ontwikkelen. Als straf werd Prometheus in het Kaukasusgebergte vastgeketend.  Elke dag kwam een arend zijn lever wegvreten die 's nachts terug aangroeide.  In het beeld is hij niet vastgeketend aan een berg maar aan zijn koets.
 
Zeus is de oppergod in de Griekse mythologie. Hier heeft hij de gedaante van een zwaan aangenomen en probeert hij Leda te verleiden.

Het oorspronkelijke beeld van Niobe werd in 1946 in kunststeen vervaardigd en staat opgesteld de tuin van het Permeke museum. Permeke heeft de sculptuur eerst in kunststeen uitgevoerd, daarna is het beeld ook in brons gegoten.  Na de dood van Permeke gaf de familie toelating om een paar bronzen afgietsels te maken. Een kopie uit Brugge werd oorspronkelijk door de bank Parisbas aangekocht en geplaatst in het Osteriethuis te Antwerpen. Naar aanleiding van de restauratie van het Brugse Vrije en de aanleg van het binnenplein, vond de Parisbas het passend om dit beeld naar Brugge over te brengen.




Marie-Louise Deschacht uit Knokke vertelde als vijftienjarig meisje model te hebben gestaan voor Niobe. Ze werd in 1930 geboren in Brugge maar verhuisde op driejarige leeftijd naar Stalhille, een deelgemeente van Jabbeke. Ze leerde later Jacques Brel goed kennen en was de Marieke over wie Brel zong in 1961. Ze overleed in 2000.

Het beeld van De Geliefden van het echtpaar Stefaan Depuydt en Livia Canestraro is een symbolische verwijzing naar de talrijke verliefde paartjes die wettelijk in de echt verbonden worden in het nabijgelegen Stadhuis. Zij ontwierpen ook de Bloementuil voor Frank Van Acker op de Dijver en de Beeldengroep met fontein op het Zand.
Ook een aantal stadhuisbeelden zijn van hun hand.


© Marc Willems (2014)
Brugse.legenden@gmail.com


Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.