Lang geleden woonden er in ’t Hemelrijk, tussen de
Oliebaan en de Snaggaardstraat, wél mensen. Twee arme boertjes met een heel
nest kinderen hadden er een klein boerderijtje.
De oude hoeve" Hemelrycke" (beeldbank Brugge)
De boer en de boerin lagen dan met ingehouden adem in
hun bed te luisteren tot de kar weer voorbijgetrokken was. De kinderen, die op
een strozak op zolder sliepen, riepen dan angstig: “Moeder, wat is dat? Wat gebeurt er daar weer buiten?”
En elke keer riep hun moeder naar boven: “Gaan jullie nu bijna slapen? Dat is de
hellewagen. Hij pakt de stoute kinderen die niet slapen mee naar de hel.”
Op een nacht, toen de hellewagen weer met veel gedruis voorbijreed,
fluisterde de vrouw tot haar man: “Man,
nu zou ik toch eens willen kijken hoe de hellewagen er uitziet. Ik vraag mij af
wat dat lawaai daarbuiten toch veroorzaakt.”
“Blijf
toch binnen en slaap verder vrouw!” antwoordde haar man, die
het zaakje niet vertrouwde.
Maar - net als alle vrouwen - was de boerin veel te
nieuwsgierig om te luisteren naar haar man. En koppig was ze ook. Zij trok het
kamervenster open om de hellewagen te zien voorbijkomen. Maar ze zag enkel midden
in de straat een gloeiende steenkool liggen.
“Daar
is geen wagen te zien,” schokschouderde ze “er ligt daar alleen maar een gloeiende
kool. Als ik die zou hebben, dan kon ik morgenvroeg gemakkelijk het vuur in de
haard aanmaken. “
Haar man stond zuchtend en met tegenzin op, nam de
kolenschop en ging de gloeiende kool halen. Hij legde hem voorzichtig in de
haard en dekte hem toe met as.
“Morgen
hoef ik maar te blazen en we hebben een lekker vuurtje”,
zei de vrouw. Toen gingen ze doodmoe slapen ...
’s Anderendaags,
voor dag en dauw, stond zij op om het vuur aan te blazen met de blaaspijp. De
man, die nog bezig was zijn sokken te zoeken, hoorde haar plotseling beneden in
de woonkamer gillen...
“Wat
gebeurt er nu?”, riep hij geschrokken, “heb je je gebrand?”
Zwijgend en bevend wees zijn vrouw in de koude haard.
Het hout en de as waren verdwenen. Zelfs de gloeiende kool was weg. In de
plaats lag nu een groene doodskop met bloedrode ogen.
“Het
was dus toch de hellewagen”, zei de man met trillende
stem.
Die dag maakten ze helemaal geen vuur en hadden ze het
koud. Toen de kinderen naar school waren, gingen de vrouw en haar man samen
naar de pastoor van Sint-Anna om hem het vreemde verhaal te vertellen.
“En
kun je het huis niet komen overlezen?” vroeg de vrouw, nog
steeds wit van angst. De pastoor werd ook bleek van consternatie.
“Neen,
neen”, zei hij, “tegen
de duivel ben ik niet opgewassen. Het
enige wat ik jullie kan aanraden is die duivelse doodskop de komende nacht weer
op de hellewagen te gooien. Maar zorg dat hij er niet naast valt. .. De hemel
beware jullie ...”
Die nacht konden ze niet slapen. Ze baden de ene weesgegroet
na de andere. Toen de klok op de kerktoren twaalf uur sloeg hoorden ze de
hellewagen weer afkomen van aan de kant van de Oliebaan. De man rende met het
doodshoofd naar boven en keek door het zolderraam één oogwenk precies in de
hellewagen. Hij zag duivels, mannen en vrouwen tussen vurige vlammen door
mekaar kronkelen. De duivels kraaiden van de pret en de ongelukkige mensen
kermden van de pijn. Vliegensvlug smeet de
boer het doodshoofd door het open raam in de laaiende vlammenpoel op de
hellewagen.
Hij durfde niet meer kijken maar hij had geluk. Het
viel midden in de likkende vlammen. Een geur van zwavel en pek sloeg door het
zoldervenster naar binnen. Hij hield zijn hand voor zijn ogen en neus. Toen hij
weer durfde te kijken was de hellewagen verdwenen. Sinds die nacht is hij nooit
meer door hun straatje gepasseerd. Misschien komt het omdat het nu 'het Hemelrijk’ heet.
(vrij naar Johan Ballegeer in: “100 Brugsche legenden, sprookjes, sagen, anekdoten, spook- en
heksenverhalen” - Raaklijn 1984)
De
hellewagen
De legende van de hellewagen wordt in heel wat dorpen
en steden verteld. Er bestaan vele varianten. We beperken ons tot enkele
West-Vlaamse.
In de bovenstaande legende gaat het duidelijk om een door
paarden getrokken wagen die op de kasseien dendert, maar meestal gaat het om
luchtgeesten. Dus om een wagen die onzichtbaar door de lucht vliegt, terwijl je
toch duidelijk het getrappel van de paardenhoeven hoort. Op die wagen wordt een
hels lawaai gemaakt. Als de hellewagen door de lucht vliegt, dan is dat altijd
een voorteken voor naderend onheil. Om de kinderen bang te maken zeiden de
mensen vroeger vaak: "Ik ga je
meegeven met de hellewagen als je niet braaf bent!"
Nota: Omwille van de authenticiteit behouden we in de
volgende citaten de West-Vlaamse schrijfwijze.
“Een
goê vijftig jaar geleên, zei Louisetje, woonde
ik als kind in 't Klaverstretje. De grote menschen vertelden ons dat
alle nachten, klokslag twaalve, de hellewagen door de strate kwam gedoeverd.
Hij zat vol met geraamten die een brandende keerse vasthielden. Ze staken die
keerse somwijlen uit, maar nooit of nooit mocht g'ene vastpakken. Wat er dan
ging gebeuren, weten we niet, want wijnder, als kinders, lagen doodbenauwd en
tot over de kop onder de sargien in ons bedde. Was dat nu in ons visioen of was
dat werkelijk waar, 'k weet het niet, maar alle nachten hoorden we entwat
passeren. En een endetje voorbij ons huis, waar 't pompje staat, zonk de wagen
in d'eerde.” (Brugge)
“Den
hellewoagen, da was entwadde dad’ ol zwierend deur de lucht vloog en der wierd
dor ip gezoengen en lawooi gemakt. En om de joengers benouwd te moaken zeien de
menschen: ‘k gon joen meegeven met den hellewoagen’. Os da deur de lucht vloog
hé, ton kwam ’ter dor oltied kwoad van!” (Sint-Andries)
“Ik
en ik een stieve goeie kameroad, dien mien oltied van den hellewoagen vertelde.
‘k Zeggen ’t, ‘k en ‘t zelve nie gezien, mo mien kameroad zei oltied: je go me nie geloven, je moet ’t mo weten, mo ’t is echt gebeurd. Os ’t en ie met zen moeder no de messe goenk – de kestmesse was ton te vuven – zag t’en ie ’n woagen vliegen met peerden en ze wisten nie wat dat was. Den deen reed ovrol deure mo je liet gin speuren. Da was ’t raarste van ol! Da rischte deur de lucht ...” (Oostkamp)
‘k Zeggen ’t, ‘k en ‘t zelve nie gezien, mo mien kameroad zei oltied: je go me nie geloven, je moet ’t mo weten, mo ’t is echt gebeurd. Os ’t en ie met zen moeder no de messe goenk – de kestmesse was ton te vuven – zag t’en ie ’n woagen vliegen met peerden en ze wisten nie wat dat was. Den deen reed ovrol deure mo je liet gin speuren. Da was ’t raarste van ol! Da rischte deur de lucht ...” (Oostkamp)
“Den
hellewagen, zeien ze vo de joengens benauwd te maken: "We gon je d’er ip
smieten”. Da zien eigentlik de sterren in de vorm van ’n wagen.” (Blankenberge)
In een andere variant uit wordt de hellewagen
beschreven als het gevolg van vallende sterren:
“E
wèl, ik ‘en da nog gezien. Den hellewoagen, da woaren vollende sterren. Ip e
kir - mo da’s lange leên - viel’n ol de sterren, en da woaren der meer dan nu,
ut de lucht no beneên. Os ze an de groend kwaâm was ’t der mee gedoan.” (Sint-Andries)
“Den
Hellewagen kost je zien in de lucht. Da gienk uut van ’n groate sterre, en da
dreef weg en were.” (Lissewege)
“Den
hellewagen, da was ne schets da je daar van zag. En da was een koetse mee vier
of zes peirden mee bellen. En da was dikkels een gedruis in de lucht. En da
vier (vuur) speitige (spatte) d’er uit.” (Maldegem)
Uit Beernem komt de volgende leuke variant:
Een bultenaar die op een nacht met zijn wandelstok en
zijn busseltje hout naar huis ging, kwam de hellewagen tegen, waarop twee mannen
zaten. Ze lieten de bultenaar meerijden tot op de hoek van de straat. Daar
sprak de ene tot de andere: " Wa
zoeme mee da sukkelaarken van da ventje mee zijnen bulte doen?” Daarop antwoordde de tweede: “damme hem dat ne keer afpaktigen."
Verlost van zijn bochel ging het ventje naar huis. Een
andere bultenaar vernam wat er was gebeurd en besloot zelf ook eens met de
hellewagen mee te rijden om zijn bult kwijt te raken. Toen dus ook de tweede
bultenaar in de hellewagen zat werd er gezegd: "Wa zoeme mee den dienen doen?" "Ewel, m’en dien enen zijnen bulte afgenomen, me gaan d’er bij den
dienen nen bulte bijzetten” Daardoor
had de tweede bultenaar nu een bult vooraan en één achteraan…
De
hellewagen en het “Wilde Heir”
De legende van de hellewagen kan ook in verband worden gebracht
met het fenomeen van “Het Wilde Heir”.
Dat was in de Noordse en Germaanse mythologie de benaming van een
bovennatuurlijk verschijnsel, waarbij een spookachtige jachtgroep te paard,
aangevoerd door Odin of Wodan, door de nachtelijke lucht raasde. Het waren de gevallenen
in de strijd, of zij die een onnatuurlijke dood gestorven waren. De buit van
het Wilde Heir bestond uit paarden, honden en vee. Maar ook vele stervelingen werden volgens de
mythe door deze heilloze schare van de aarde geplukt en meegevoerd door de
lucht.
Het verschijnsel openbaarde zich voornamelijk ten tijde
van de joelfeesten: de Germaanse zonnewendefeesten rond de kortste dag van het
jaar. Mogelijk waren er ook nog verschijningen later in de winter, tot aan de
Germaanse lentefeesten. Sinds christelijke tijden was dit dan ruwweg de periode
tussen Kerstmis en Pasen.
Het "Wilde Heir"
Het
Hemelrijk te Brugge
Het Hemelrijk loopt van de Snaggaardstraat naar de
Oliebaan. In de straat stond vroeger een hofstede met de naam “Hemelrycke”.
Voor de naam van de hofstede in kwestie is er een
verklaring. 'Hem' was een Middelnederlands woord dat betekende: omheind,
afgeperkt. 'Rik' betekende een stuk grond. 'Hemrik' was dus een omsloten stuk
grond. In de volksmond werd dit omgevormd tot Hemelrijk. In de Franse tijd
vertaalde men het in 'Rue du Paradis'.
Een gedeelte van de Oliebaan en het Hemelrijk zijn de
laatste zandwegen in Brugge, zoals er in de 19de eeuw nog vele waren. Deze
schilderachtige weg die doorheen ommuurde percelen lopen, worden zorgvuldig in
deze staat behouden.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.