Het waren woelige tijden in Brugge. Er was die voortdurende
oorlogsdreiging. Enkele jaren
geleden nog, in 1631, was Frederik-Hendrik van Oranje met een leger voor de
Brugse muren verschenen. Van rond Damme was hij van plan geweest om de stad
binnen te vallen. Een jaar later brak
een pestepidemie uit die aan vele mensen het leven kostte. De oogsten mislukten.
De graanprijzen stegen en de mensen hadden honger. Dood door honger of ziekte
trof vooral de armen. Waarom toch kwam zoveel onheil over de stad? Het leek wel
of de duivel ermee gemoeid was…
In die tijd woonde er in het smalle Lendestraatje, dat
toen nog het Lendestraetkin heette en
tussen de Zuidzandstraat en de Korte Vuldersstraat ligt, een oude weduwe die Mayken
Karrebrouck heette. Ze woonde er samen met haar oudste zoon Jan. Ze was arm en
veel verdiende ze niet met de verkoop van melk en boter. Ze leefde vooral van
wat ze kreeg door mensen te helpen.
Mayken had wortel van
de bijvoet tegen de muur van haar huis gespijkerd om de duivel en andere boze
geesten weg te jagen. Soms vlocht ze wel eens kransen van bijvoet voor anderen
om aan de muren van hun huis of schuur te hangen als bescherming tegen boze
geesten, brand en blikseminslag.
Drie jaar geleden had ze, toen zij en haar zoon eens door ziekte geveld lagen, van een Brugse kleermaker, Simon Verstraete, perkamenten briefjes gekregen. Hij had het hun gegeven om hen te vrijwaren van 't water en van ’t vier . Ze moesten de briefjes aan een touwtje rond de hals moesten dragen, maar men kon ze ook in de kleren naaien. Er moesten daarbij verschillende kruisen gemaakt worden, te weten: ‘alzo vele kruisen als er reken stonden op papier'. Mayken had hem betaald met melk en boter en ze genazen.
Drie jaar geleden had ze, toen zij en haar zoon eens door ziekte geveld lagen, van een Brugse kleermaker, Simon Verstraete, perkamenten briefjes gekregen. Hij had het hun gegeven om hen te vrijwaren van 't water en van ’t vier . Ze moesten de briefjes aan een touwtje rond de hals moesten dragen, maar men kon ze ook in de kleren naaien. Er moesten daarbij verschillende kruisen gemaakt worden, te weten: ‘alzo vele kruisen als er reken stonden op papier'. Mayken had hem betaald met melk en boter en ze genazen.
Ze wist ook dat walnoten een probaat middel waren tegen
heksen of tegen de beet van een dolle hond, en ze had altijd wijnruit in huis
als bescherming tegen de pest. Ze wist dat de plant ook een beschermkruid was
tegen de duivel, heksen, vergif en zwarte katten. Ze kende alle geneeskrachtige
kruiden en maakte kruidendrankjes klaar als iemand in de buurt ziek was. Ze nam
zelfs een blinde vrouw en een straatjongen in haar huis op om ze te verzorgen. Het
jongetje heette Pieter en was 'gherapt
van de straete'. Het was impotent en had slechte voeten toen het bij haar
kwam. Toen kon hij nog gaan, maar het werd hoe langer hoe slechter, totdat hij
uiteindelijk noch gaan noch staan kon.
Met één buurvrouw had Mayken altijd ruzie. Dat was met Maye
Luucx. Op een keer was één van Karrebroucks zwarte kippen zo stout geweest het
huis van Luucx binnen te lopen, iets waarvan haar man ten zeerste geschrokken
was. Ze had het dier gepakt en het over de halve deur bij Maye Karrebrouck
binnen gesmeten. Drie of vier dagen daarna waren ze verhuisd naar de Losschaertbrug;
en achteraf had ze horen vertellen dat Maye Karrebrouck bij iedereen haar
beklag had gemaakt dat haar hennen geen eieren meer legden. Bovendien was haar eerste zoon, Adriaen, kort
nadien ziek geworden. Ze had hem
verschillende malen laten overlezen, maar hij was toch gestorven.
Overal waar ze Maye Luucx ontmoette, in de Meers, in de
Steenstraat en elders riep ze haar na dat ze een “toveresse” was en schuld had aan de dood van haar zoon Adriaen. Ze
beweerde dat ze de arme jongen had
betoverd door hem vijf of zes appels te geven en aan de zesde wat zwart poeder
te hebben gewreven. Hij was er aan gestorven. De vent van Luucx was daarom op
een avond zo kwaad geworden dat hij Maye Karrebrouck achternagezeten had en
haar in het Lendestraetkin een pak rammel had gegeven. Het zat er bovenarms op
tussen die twee vrouwen.
Maye Luucx liet zich ook niet onbetuigd. Ze vertelde iedereen die het horen
wilde dat Maye Karrebrouck met de duivel te doen had. Ze beweerde dat ze met
haar eigen ogen gezien had hoe ze wel zes tot acht maal op de Vrijdagmarkt met
de duivel was gaan dansen. Ook Grietken zonder Ziele en Catheline Ide waren
daar gezien. En Cathelyne Calle, die met bezems leurde en die ook bekend stond als
toveresse, was daar telkens bij
geweest. Ze wist te vertellen dat de duivel
zelve op die danspartijen zou gekomen zijn onder de gedaante van een bok of een
hond. Het duurde niet lang of de hele
buurt noemde Mayken Karrebrouck… “betoverde
Maeye”.
En zo gebeurde het p een dag dat een meisje in het
schooltje naast het huis van Mayken Karrebrouck aanvallen van de vallende
ziekte (epilepsie) kreeg. Het kon geen toeval zijn dat de ziekte telkens opkwam
wanneer de hond van Mayken begon te blaffen.
Een buurvrouw beweerde dat Mayke haar man betoverd had
met een haring en dat scheen nog waar te zijn ook, want hij was ziek geworden na het eten ervan. Verder was er de zoon van Betkin Moerynck,
een weduwe uit de Meers. Ze had het kind pruimen gegeven met poeder erop en
daarvan werd het ziek. Ze werd
gearresteerd en aan een pijnlijk verhoor onderworpen. Tijdens de foltering was
een vleermuis door een open venster van
de pijnkelder binnengevlogen en de rechters aanzagen die onmiddellijk als een “jonghen duyvel”. Een duidelijker
aanwijzing van haar verbond met de duivel konden ze niet krijgen.
Op 12 juni 1634 werd Mayken Karrebrouck voorgebracht en
werd ze gevraagd dat ze de waarheid zou zeggen. Voor de zoveelste maal
herhaalde ze dat ze geen toveresse
was. Ze jammerde dat het godgeklaagd was zaken te moeten zeggen die niet
gebeurd waren en waaraan ze onschuldig was.
De rechters waren niet in de eerste plaats
geïnteresseerd in het kwaad dat ze haar buren had aangedaan, maar in haar
connecties met de duivel. Ze wilden weten of de heksen op bezemstelen naar hun
bijeenkomsten vlogen, waar ze hulde brachten aan de duivel, aan orgieën
deelnamen, de sacramenten ontheiligden en uit kindervet toverzalf
vervaardigden. Ze werd ook aangespoord om haar medeplichtigen bij naam te
noemen. Ze vertelde dat ze Cathelyne Verpoort, die ook wel Calle Besems genoemd
werd, en Catheline Ide goed kende. Ze had ook koeien, paarden, varkens en
kippen betoverd en gaf toe verantwoordelijk te zijn voor de pest van vele
mensen omdat ze een poeder in de melk en onder de boter had gemengd.
Bij Marije, die verbrande wijn verkocht in de
Langestraat, had ze een kind dat voor de deur zat betoverd door het driemaal op
zijn rugje te kloppen. 0ok een ander kind uit haar gebuurte had ze op de schoot
genomen om te spelen en ze had het een aftreksel van kruiden gegeven. Het kind
was wel drie maanden ziek geweest. De duivel had haar dat kruid geleerd, het
was 'Sancta Christi'. Ook het klein
kind van Gheleyn Morken had ze behekst en dat kon ze niet meer genezen, daar
het reeds vier maanden geleden was. Ze had het kind een papje gegeven en al
heel vlug was het ziek geworden.
Drie weken geleden nog was ze op groot heksenfeest
geweest op het Bulskampveld. Daar waren toen wel honderd vrouwen verzameld en
er waren er van verschillende parochies, zelfs enkele van Brugge waaronder
Crepele Bette die woonde nabij de Kruispoort en een Neelken Verhaeghe, die huis
hield nabij de Vrijdagmarkt. De duivel
had haar gezegd dat ze God moest loochenen met de woorden : “ic loochen uwer ende ic gaen den duyvel aen”.
Tijdens het verhoor smeekte ze de schout haar van de
met nagels bezette halsband te verlossen. In plaats daarvan werden de koorden
aangespannen en er werd haar gevraagd van wie ze de toverkunst geleerd had. Ze
negeerde deze opmerking, maar toen de scherprechter vroeg of ze de vraag niet
gehoord had bekende ze uiteindelijk, onder helse pijnen, dat ze alles kende van “Grietken
zonder ziele”, die huisde op Dudzele. Dat was ongeveer negentien jaren geleden
geweest. Deze Griete stond ook bekend als een toveresse. Op een keer, toen zij en Griete in den bilck de koeien aan het melken waren, vertoonde de duivel
zich voor het eerst aan haar. Hij verscheen haar in de gedaante van een man op
bokkenpoten en vroeg haar of ze zulke dingen wilde leren. Ze had daarmee ingestemd,
want van Griete had ze al veel over zulke zaken gehoord. Ze had gespuwd op het
kruis en ze had ook aan haar doopsel verzaakt, want het ene hield verband met
het andere. Ze had daarop de eed moeten
afleggen; waarop hij van zijn kant beloofd had dat ze nimmer gebrek zou hebben.
Nadien was de duivel nog meerdere keren verschenen in
de gedaante van een man, uitzonderlijk ook wel eens als een bok of een hond. Ze bekende dat ze verschillende keren
gemeenschap met hem had, maar ze voegde er aan toe dat zijn penis en zijn zaad ijskoud
geweest waren. De duivel was 'in de
ghedaente van een mensche, maer zijn nature was cout ende niet als van een
uprechte mensche' Van haar duivelse vriend had ze een teken op haar
vrouwelijkheid ontvangen. Ze had het gekregen de eerste maal toen hij zich
geopenbaard had 'in den bilck' toen
ze haar doopsel en het kruis en de Heilige Moeder Maria verloochende. Het was het litteken dat de barbier en de
scherprechter tijdens het visiteren hadden opgemerkt. Toen had ze evenwel
verklaard dat het een teken was, overgebleven van een bevalling. Ze werd tot de brandstapel veroordeeld.
Heksensabbat ter ere van de duivel
Op de 22ste juni 1634 werd ze aan een staak
op de Burg gewurgd en vervolgens verbrand, samen met Maye Luucx. Op 10 juli werd Catheline Ide op de brandstapel gezet en op 2 augustus
onderging Calle Besems hetzelfde lot.
Nadat ze de verbranding hadden bijgewoond schoven de
schout, de burgemeester, een paar schepenen, de monnik die de
terdoodveroordeelde had bijgestaan, de scherprechter en zijn helpers, aan voor
een "galgenmaal" dat hen
moest toelaten de opgelopen emoties door te spoelen… Het recht had gezegevierd.
De verbranding van een heks
Waar
of niet waar?
Dit verhaal is -
op enkele details na - helaas echt gebeurd en dus geen legende. De vier vrouwen
hebben echt geleefd en zijn in Brugge op de brandstapel terechtgekomen. Het is
een donkere bladzijde in de Brugse geschiedenis maar het verhaal tekent de
sfeer ten tijde van de heksenvervolging in het begin van de 17de
eeuw. Mayken Karrebrouck en Mayken Luucx werden met mekaar geconfronteerd tijdens
het verhoor. Omwille van de verhaallijn hebben we elementen uit beide verhoren
en dat van anderen samengevoegd. Veel hebben we gevonden in de artikelenreeks “Van
Heksen en den Boze Vijand” van Germain Vandepitte, een publicatie in “Rond de poldertorens”
(1981-1984)
Mayken Karrebrouck was een slachtoffer van de
heksenvervolging in Europa. Zij werd gefolterd en kwam in 1634 te Brugge op de
brandstapel terecht. Samen met Mayken Luucx en Cathelyne Verpoort, alias Calle
Besems, die datzelfde jaar ook verbrand werden, zou Mayken Karrebrouck op
verschillende plaatsen met duivels gedanst hebben. Zij had daarbij een zestal
keren “metten boosen vyandt geboeleerd”.
Zowel van Mayken Karrebrouck, Mayken Luucx, Catheline
Ide en Cathelyne Verpoort bestaan de vonnissen.
(Zie: https://www.kuleuven-kulak.be/facult/rechten/Monballyu/Rechtlagelanden/Heksenvlaanderen/Vonnissenhekserij/Vonnissenhekserijtekst1625-1649.htm)
(Zie: https://www.kuleuven-kulak.be/facult/rechten/Monballyu/Rechtlagelanden/Heksenvlaanderen/Vonnissenhekserij/Vonnissenhekserijtekst1625-1649.htm)
Het
vonnis van Mayken Karrebrouck.
“Up den XXIII junii 1634 soo was ten verzoucke
alvooren ghelesen de bedrachte ende verlydt van Mayken Karrebrouck in der
manyeren naervolgens: Mayken Karrebrouck, gheboren van Vassenare, oudt ontrent
de 66 jaeren, heeft bekent ende beleden buytten alle banden van ysere ende van
pyne, ende es ooc bedreghen hoe zy over eeneghe jaeren haer zoo verre heeft
vergheten als dat zy haer begheven heeft totte horrible ende abominable
boosheyt van tooverye, makende compact ende verbandt metten boosen vyandt van
hellen, die haer eerst voor ooghen hielt te verlaten Godt almachtich en Maria
zyne ghebenedyde moeder, zoo zy ghedaen heeft.
Heeft voorts haer diversschelick ghevonden in vergaderynghen ende dansen van boose vyanden ende van andre toveressen, doende voorts aldaer met haeren boosen ander execrable ende detestable acten die niet en betamen alhier int particuliere verhaelt te worden. Hebbende ooc dit Mayken van haeren boosen ontfanghen een specie van een teecken op haer lichaem.
Heeft ooc van haeren boosen ontfanghen eeneghe materien waermede de menschen by haer zouden connen betoovert worden, ghelyck zy metter daet betoovert heeft verscheyden persoonen van welcke zy eeneghe heeft doot ghetoovert ende dander noch jeghenwoordich zieck ende ghepraempt worden in groote ellendicheyt ende miserie.
Bovendien dat zy zeere suspect es van noch meer quaets door tooverye ghedaen ghehadt thebben, wesende alle zaken niet lydelick in een stadt van rechte zonder condigne punitie, ander in exemple. Ende naer dat etc., soo wyert eyndelynghe by vonnesse van scepenen ter manynghe van den heurlieden wettelicken maendere tzelve Mayken Karrebrouck alhier in vierschaere ghecondempneert ghewoelt te worden an een stake op den Burch deser stede ende daernaer ghebrant totte pulvere, daervan dexecutie terstont ghedaen wyerdt.”
Heeft voorts haer diversschelick ghevonden in vergaderynghen ende dansen van boose vyanden ende van andre toveressen, doende voorts aldaer met haeren boosen ander execrable ende detestable acten die niet en betamen alhier int particuliere verhaelt te worden. Hebbende ooc dit Mayken van haeren boosen ontfanghen een specie van een teecken op haer lichaem.
Heeft ooc van haeren boosen ontfanghen eeneghe materien waermede de menschen by haer zouden connen betoovert worden, ghelyck zy metter daet betoovert heeft verscheyden persoonen van welcke zy eeneghe heeft doot ghetoovert ende dander noch jeghenwoordich zieck ende ghepraempt worden in groote ellendicheyt ende miserie.
Bovendien dat zy zeere suspect es van noch meer quaets door tooverye ghedaen ghehadt thebben, wesende alle zaken niet lydelick in een stadt van rechte zonder condigne punitie, ander in exemple. Ende naer dat etc., soo wyert eyndelynghe by vonnesse van scepenen ter manynghe van den heurlieden wettelicken maendere tzelve Mayken Karrebrouck alhier in vierschaere ghecondempneert ghewoelt te worden an een stake op den Burch deser stede ende daernaer ghebrant totte pulvere, daervan dexecutie terstont ghedaen wyerdt.”
Bron: SABrugge, Oud archief, 192, Verluydboeck
1611-1676, f°144r (origineel). Zie ook RAB, Stad Brugge, 624, f°9v-42r en 666
f°107r-185r (passim).
Heksenvervolging
De heksenvervolging heeft tussen circa 1450 en 1750
grote delen van Europa in haar greep gehad en vele tienduizenden slachtoffers
geëist. De meeste schattingen lopen uiteen van 30.000 tot 60.000 geëxecuteerden
waarvan ongeveer 80% vrouwen. De meeste van die vrouwen waren ouder (meestal
rond de 60), zeer arm, alleenstaand en machteloos.
De heksenvervolging vond niet, zoals veel mensen
denken, grotendeels in de Middeleeuwen plaats, maar voornamelijk in de
Renaissance.
Hekserij werd in eerste instantie gezien als het op
bovennatuurlijke wijze aandoen van kwaad aan anderen. Rond 1375 werd daar door
de hogere klasse aan toegevoegd dat de heksen een pact met de duivel gesloten
zouden hebben.
De meeste heksen bekenden alle beschuldigingen omdat ze
gemarteld werden. Velen stierven al tijdens de marteling. Als ze zich na de
bekentenis ook nog bekeerden, werden ze gewurgd voordat ze verbrand werden en
zouden ze nog in de hemel kunnen komen. Tot halfweg de 16e eeuw bleven de
straffen beperkt tot geldboetes, eventueel gevolgd door een verbanning. Pas
later kwamen de bloederige vervolgingen.
Na 1590 werden de heksen er door de hogere klasse ook
nog van beschuldigd vrijwillig geslachtsgemeenschap met de duivel te hebben
gehad tijdens de heksensabbatten. Daarbij werden de heksen gedwongen om de
namen van andere deelnemers aan die sabbatten te noemen. Daardoor ontstonden er
op grote schaal procesreeksen en massaprocessen.
Hoe de heksen de duivel ontmoetten en hoe het er op de
heksenbijeenkomsten aan toe ging, volgt het patroon dat beschreven wordt, zelfs
de illustraties in boeken blijken de kloppen met de bekentenissen van de
heksen. Ook de vreemde bewering dat de penis van de duivel ijskoud was, vinden
we terug in bijna alle andere heksenprocessen. Het is duidelijk dat de
verklaringen over hun contacten met de duivel eerder het gevolg zijn van de
suggestieve vragen van de rechters dan van de fantasie van de heksen.
De aangeklaagde betoveringen zijn zeer klassiek: ziekte
en dood van mannen, vrouwen of kinderen, ziekte en dood van paarden, koeien,
varkens en kippen na een aanraking of zelfs een boze blik van een heks. De
toverij werd afgeleid uit de slechte naam van de verdachte en de vaste
overtuiging van de slachtoffers dat zij of hun dieren betoverd waren. Het
onderscheid tussen gewone ziekte en betovering was heel subjectief. Voor
allerlei onverklaarbare tegenslagen zochten de inwoners zondebokken door
bepaalde personen uit hun leefgemeenschap van toverij te beschuldigen.
De Zuidelijke Nederlanden kunnen zeker niet vrijgepleit
worden van medewerking aan één der zwartste bladzijden van de Europese geschiedenis.
Uiteindelijk zouden er, ruw geschat, in deze gewesten tussen 1450 en 1685
minstens 922 heksen de vuurdood zijn gestorven. (bron: Dries
Vanysacker in “Het aandeel van de Zuidelijke Nederlanden in de Europese
heksenvervolging “)
Een heks wordt opgepakt.
“Jullie
namen in gouden letters.”
Ria Beyens schreef een prachtig gedicht ter
nagedachtenis aan al die als heksen terechtgestelde vrouwen.
Jullie
namen in gouden letters
Lange, lange rijen
Vrouwen
Lange, lange rijen
Vrouwen
Heksen
zogenoemd
Aangeklaagd
Aangeklaagd
In
lange, lange rijen
Schuifelen zij voorbij
Niet wetend waarom
Schuifelen zij voorbij
Niet wetend waarom
Door
pure roddels gepakt
Omdat zij kenden
Een kruidje voor lief en voor leed
Zorgden voor baby’s en moeders in spe
Kennis bezaten over alle vrouwendingen
En hoe met het magische om te springen
Verhalen vertelden over hoe leven begint
En hoe je de wol tot draden spint
Omdat zij kenden
Een kruidje voor lief en voor leed
Zorgden voor baby’s en moeders in spe
Kennis bezaten over alle vrouwendingen
En hoe met het magische om te springen
Verhalen vertelden over hoe leven begint
En hoe je de wol tot draden spint
Kortom
vrouwen van hun tijd
Jong en oud gelijk
Jong en oud gelijk
Toen
En tot mijn grote spijt
Ook nu nog keer op keer
Vrouwen
In lange, lange rijen
Vernederd, geslagen
Gemarteld en gebroken
Verdronken om te weten
En tot mijn grote spijt
Ook nu nog keer op keer
Vrouwen
In lange, lange rijen
Vernederd, geslagen
Gemarteld en gebroken
Verdronken om te weten
Veroordeeld
Tot brandend de dood ingaan
Of verbanning, ver weg van thuis vandaan
Gestorven in stinkende kerkers
Tot brandend de dood ingaan
Of verbanning, ver weg van thuis vandaan
Gestorven in stinkende kerkers
Ik
schrijf jullie namen in gouden letters
En
zie
Lange, lange rijen
Vrouwen met opgeheven hoofden
In kapjes en hoofdoeken
Zoals het toen hoorde
Samen met de kinderen en de mannen
Hersteld in hun waarde
Hersteld in hun eer
Lange, lange rijen
Vrouwen met opgeheven hoofden
In kapjes en hoofdoeken
Zoals het toen hoorde
Samen met de kinderen en de mannen
Hersteld in hun waarde
Hersteld in hun eer
Heksen
zogenaamd
Wat een eer.
Wat een eer.
- J. Monballyu, Van
hekserij beschuldigd, Heksenprocessen in Vlaanderen tijdens de 16de en
17de eeuw, UGA Kortrijk-Heule, 1996, 128 p. ISBN
90 6768 212 8
- Fernand
Vanhemelryck, Het gevecht met de duivel, Heksen in Vlaanderen,
Davidsfonds Leuven, 1999, 338 p. ISBN
90 5826 031 3
- Dries
Vanysacker: “Hekserij in Brugge. De magische leefwereld van een stadsbevolking,
16de-17de eeuw.” 1988, ISBN:
9789069660356
- Dries
Vanysacker: “Het aandeel van de Zuidelijke Nederlanden in de Europese
heksenvervolging (1450-1685)” www.ru.nl/publish/pages/619212/2000_4_vanysacker_d.pdf
- Het verbond
van heks en duivel, Lène Dresen-Coenders, Ambo 1983, ISBN 9026305850
- Het Lendestraatje in Brugge
- 't Lendestraetkin
© Marc Willems (2014)
brugse.legenden@gmail.com
Dank om mijn gedicht hier te publiceren! Ria Beyens
BeantwoordenVerwijderen